14 JUNI 1950
205
plaatse, waar door de reeds gemelde omstandigheden de stadskern
was ontstaan, dus bij de Haven. Dat wordt bevestigd door cfe
naam van de stad zelf, die ontleend is aan dit gedeelte van de
Mark, aangeduid als de „brede a" (a in de betekenis van water,
rivier). Dat het water breed was, kwam doordat de Mark zich
verenigde met de beide armen, waarin de Aa of Weerijs uitliep: de
Gampel en de Donkvaart, die resp. even ten zuiden en ten noorden
van de Haagdijk hun water op de Mark loosden. Deze „brede a",
zo kenmerkend voor de nederzetting aan haar rechteroever, dat zij
daaraan haar naam gaf, begon juist bij de tegenwoordige Haven.
Historie èn naamsafleiding beide verbinden dus het ontstaan van
de stad Breda aan de Haven.
Een eigenlijke kadebeschoeiing was er aanvankelijk aan de
rechteroever van de rivier niet; op de Haven liepen de percelen van
de Visserstraat achterwaarts uit. Het marktplein van de bevolking
was de tegenwoordige Havermarkt, die de eigenaardige driehoeki-
gevorm vertoont van de oude dorpspleinen in deze streek.
Het bedrijf van de handelaren en kooplieden bracht de Heer van
Breda ertoe hier een hal en een waag te stichten; de inkomsten
van beide stond Jan van Polanen in 1355 aan de stad af. In dezelfde
eeuw werd ook een kraan gebouwd voor het overladen van goederen
van het water op het land en omgekeerd. De waag die werd af
gebroken in 1880 stond op de plaats van het tegenwoordige be
lastingkantoor; de kraan afgebroken in 1864 stond tussen
deze en de havenkant, terwijl de hal (laken- en vleeshal) meer
naar binnen lag aan de Havermarkt. Door deze instellingen werd
Breda het centrum van de handel in de hele Baronie. Dat blijkt
o.m. uit de verhouding van Breda tot de dorpen. Als voorbeeld
moge dienen de overeenkomst, waarbij Terheijden gemaakt werd
tot een zelfstandige parochie, afgescheiden van Breda, waaronder
het tot 1400 hoorde. In dat jaar werd vastgesteld, dat in Ter
heijden geen opslag van goederen mocht plaats vinden, aangezien
alleen Breda daartoe gerechtigd was. Dat werd, voor de hele Baro
nie, bevestigd door Engelbrecht van Nassau in 1404. Daardoor
wordt nog duidelijker het belang voor de stad getekend van dit
privilege, dat samenhing met het verkeer in de Haven.
De oude bronnen getuigen, naast de visserij en de verkoop van
haring, van een niet onaanzienlijke handel in wijn, bier, zout, kolen
en bouwmaterialen. Zo belangrijk was het handelsverkeer in de
Haven, dat met de opbrengst van de kraangelden gedurende een
reeks van jaren een ruime bijdrage werd geleverd tot de bouw van
de Bredase toren.
Tussen de Vismarkt en de Tolbrug werden een aantal scheeps
timmerwerven gebouwd. Aan het eind van de 15e en in dei loop
van de 16e eeuw kwam over deze lengte een kadebemuring tot
stand.
Bij de Tolbrug werd de tol geheven van de schepen, die van
Breda stroomopwaarts voeren. In de 16e eeuw was de Mark be
vaarbaar tot Hoogstraten toe. Bij die brug was ook de overgang
van Breda naar de nederzetting aan de Haagdijk, die destijds bel
koorde tot de parochie van Princenhage. De kapel van Markendaal
(Mark ende Aa), tussen Haagdijk en Donkvaart aan de andere
oever van de rivier gebouwd, ressorteerde onder Princenhage
wat niet kon verhinderen, dat de Haagdijk zich economisch geheel
op Breda oriënteerde en tenslotte feitelijk deel ging uitmaken van
de stad. Bij de 16e-eeuwse omwalling, aangelegd onder Hendrik Hl
van Nassau werd de Haagdijk binnen de stad getrokken. Het