206 14 JUNI 1950 uitbreken van de 80-jarige oorlog verhinderde voorlopig een ver dere stedebouwkundige aansluiting; die kwam pas tot stand tij dens het Twaalfjarig Bestand. In de, periode van het Bestand, dat een herleving van handel en bedrijvigheid meebracht, nam het verkeer in de Ha.ven dermate toe, dat de magistraat de capaciteit van de oude haven vergrootte. Dat deed hij op drie manieren. In de eerste plaats verlengde men de haven door daarbij te trekken het gedeelte zuidwaarts daarvan tjussen de Tolbrug en de tegenwoordige Karnemelkstraat. Verder bestemde men een deel van de oude stadsgracht, parallel aan de Karnemelkstraat en de Houtmarkt tot haven voor turf- en hout schepen (De naam van de Houtmarkt herinnert daar nog aan). En tenslotte nam de magistraat het belangrijke besluit om ook de overzijde van de Mark tot aanlegplaats te bestemmen. De eerste steen voor die nieuwe kade werd in 1613 gelegd door Prins Philips Willem, destijds Heer van Breda; naar hem heet dat: gedeelte Prin senkade, als een spontane hulde van de burgerij. De Prinsenkade werd door een brug, de Nieuwe of Hoge brug, verbonden met de Vismarkt; in dezelfde jaren werd de1 Zoutstraat aangelegd. Het terrein, begrensd door de Prinsenkade en de Zout straat een voormalige blekerij ten dienste van de linnennijver heid was door de stad aangekocht en werd in 1617 verkaveld en uitgegeven, met het doel er nieuwe industrieën te stichten. Daar verrezen in die jaren hoofdzakelijk bierbrouwerijen, omdat hier een van de voornaamste exportartikelen van de stad was. De loop der geschiedenis heeft echter gewild, dat de bloei van het Twaalfjarig Bestand niet blijvend was. De oorzaken daarvan waren: de hervatting* van de oorlog tegen Spanje, waardoor Breda weer spoedig het toneel van krijgshandelingen werd; de periode van het Generaliteitsland, die een gezonde bloei in de weg stond, en tenslotte de verzanding van de rivier ten noorden van de stad, waardoor die minder goed bevaarbaar werd. Door middel van een trekpad, aangelegd omstreeks 1600, dat begon bij de Haven en eerst liep tot Terheyden, later tot Zevenbergen, trachtte men het laatste bezwaar zo goed mogelijk te ondervangen, maar noch dit pad, noch de verschillende kanaalplannen konden verhinderen, dat de betekenis van de haven achteruit ging, al bleef die nog lang het eindpunt van tal van veerdiensten en schakel in een niet on belangrijk transitoverkeer. Aangezien wij in 1952' het 700-jarig bestaan van Breda feestelijk vieren en ons thans reeds gaan bezinnen op het ontstaan van Breda, moeten wij ook doordrongen zijn van wat de Haven daar voor betekent. Of wil men herdenken, dat Breda stad geworden is, en tdgelijkertijd datgene, dati Breda tot een stad gemaakt heeft, zonder meer vernietigen? Men ondergraaft daarmee de eerbied voor het verleden, die alleen aan een herdenking zin kan geven. Hierna wil spreker nog enkele opmerkingen over de schoonheid van de Haven maken. De Haven heeft als deel van de stadskern in de loop der jaren aan schoonheid ingeboet. Van het oude mooie Breda is zoveel verloren gegaan, dat zeker getracht moet worden de Haven te behouden. De kosten van het dempen en van het niet- dempen der Haven blijven ongeveer gelijk. Als tengevolge van een behoefte aan parkeerruimte tot demping wordt overgegaan, dan zal daardoor aan het stadsschoon afbreuk gedaan worden, hetgeen spreker zal betreuren. In Zierikzee en Purmerend is een ware ra vage aangebracht aan de schoonheid dezer plaatsen. Amsterdam

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1950 | | pagina 206