232 15 JUNI 1950 20. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot een ver plichte deelneming in het bedrijfspensioenfonds voor de landbouw door losse werklieden bij de gemeentelijke Dienst van Beplantin gen. (Bijlagen 1950, no. 184.) De heer VELDKAMP wijst erop, dat uit de stukken blijkt, dat de commissie voor georganiseerd overleg afwijzend staat tegen de deelneming bij het bedrijfspensioenfonds voor de landbouw door de losse arbeiders bij de dienst van beplantingen. De reden hiervan is, dat de vakorganisaties van het overheidspersoneel ernaar streven de rechtspositie van de losse werklieden meer te doen aansluiten aan de positie van degenen, die in ambtelijk verband werkzaam zijn en dat zij het inopportuun achtjen, dat thans door de gemeente een beslissing wordt genomen, terwijl deze aangelegenheid nog in studie is bij de salariscommissie ad hoe en de unie van overheids personeel. Als derde argument, wil spreker noemen, dat voor het gehele sociale verzekeringswezen een indeling van het bedrijfsleven wordt gemaakt. Zo zal naast de bedrijfstak voor de landbouw komen te staan een groep gevormd door de lagere publiekrechte lijke lichamen. Door nu tot genoemd pensioenfonds toe te treden, zou men over enige tijd hetzelfde moeten doen voor andere groepen van losse werklieden bijvoorbeeld die van openbare werken. Hier door zou een chaos ontstaan, die de totstandkoming van een defini tieve regeling slechts zou kunnen vertragen. Men dient zich echter ook af te vragen of een afwijzende beslissing een nadeel betekent voor de werklieden zelf. Spreker acht dit nadeel niet groot. Voor wat de oudere arbeiders betreft: de helft van hun pensioen zal in mindering worden gebracht op de uitkering ingevolge de noodwet ouderdomsvoorziening. Wat de jongeren betreft: als de regeling tot stand komt voor de groep lagere publiekrechtelijke lichamen, zullen de backservices wel niet minder zijn dan die, welke nu bij de totstandkoming van het landbouwpensioenfonds zijn gegeven. Spreker acht het daarom het beste het advies van de commissie voor de werklieden op te volgen en de verdere ontwikkeling af te wachten. De VOORZITTER vraagt of de Raad hiermede accoord gaat. De heer VAN GILS acht het lofwaardig, dat Burgemeester en Wethouders iets voor het personeel willen doen, maar ziet in deze pensioenregeling geen voordelen voor de werklieden. Het pensioen zou voor de oudere arbeiders 6.per week bedragen. Later kan het oplopen tot een maximum van 12.per week. Ingevolge de z.g. Noodwet Drees ontvangen deze mensen een aanzienlijk hogere uitkering. Indien men naast dit pensioen nog enige andere inkom sten heeft, zoals die van de (vrijwillige) ouderdomsverzekering, zal men snel het maximum bereiken, boven welke de uitkering nood wet ouderdomsvoorziening in zijn geheel wordt gekort op die in komsten. Hiji ondersteunt daarom het door de heer Veldkamp ge dane voorstel. Wethouder ROMSOM meent, dat vooralsnog een afwachtende houding het beste is, te meer daar dezo voorziening slechts enkele jongere werklieden zou betreffen. De heer JONGBLOED vraagt of Burgemeester en Wethouders

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1950 | | pagina 232