11 OCTOBER 1950 369 De heer VELDKAMP stelt de Raad voor de heer Braakhuis te benoemen tot lid der Commissie voor de Beplantingen. Daar niemand meer het woord verlangt, besluit de Raad de heer G. J. Braakhuis te benoemen tot lid der Commissie voor de Beplantingen. 20. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot reorganisatie van het Burgerlijk Armbestuur en de Gemeentelijke Dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon. (Bijlagen 1950 no. 320.) De heer VELDKAMP zegt, dat het ter tafel liggende voorstel op zijn schriftelijk verzoek in de laatstgehouden vergadering is aan gehouden. Omdat de Wethouder van Sociale Zaken heden niet aan wezig kon zijn, belde deze hem op en vroeg of het noodzakelijk was, dat dit punt nogmaals werd aangehouden. Spreker antwoordde, dat zulks niet nodig was. Al heeft spreker tegen het voorstel geen overwegende bezwaren, toch heeft hij hierover wel iets te zeggen. Hij is van oordeel, dat deze wijziging op een onzalig ogenblik ge komen is. Voor deze zaak is destijds een Commissie samengesteld, waarvan hij de laatste vergadering bijgewoond heeft. Het ogenblik is onzalig, omdat men bezig is met een herziening der Armenwet. Vanaf het midden der vorige eeuw heeft de zorg van de over heid steeds grotere vormen aangenomen, aangezien het particulier initiatief te wensen overliet. Gedurende de laatste 5 jaren hebben zich te dien aanzien in ver schillende kringen veranderingen voorgedaan. Men heeft zich be raden. Het is op de eerste plaats een aangelegenheid, die. de maat schappelijke groeperingen aangaat. Er is een ontwikkeling groeien de, waardoor het particulier initiatief zich aan het bundelen is. Versnippering maakte een doeltreffende behandeling niet mogelijk. Bovendien is het een zaak, die deskundigheid vraagt. Zo streeft men in de kringen, die de levensbeschouwing, welke spreker ook de zijne noemt, aanhangen naar charitatief stedelijke centra, die na Verloop van tijd deze zaken zelf zullen gaan uitvoeren. Ook de Armenwet gaat van dit subsidiariteitsbeginsel uit. Het ligt dus in de lijn van deze wet, dat aan dit streven steun wordt gegeven. Volgens de memorie van toelichting bij artikel 28 der Armenwet wordt de omvang van de burgerlijke armenzorg bepaald door de omvang van de liefdadigheid; tegen invloed in omgekeerde richting worde zoveel mogelijk gewaakt. Aan de samenleving zelve is het dan te bepalen, waar de grens tussen beide zal liggen; naarmate de liefdadigheid meer opbloeit, zal het terrein Van de overheidszorg inkrimpen. Spreker heeft zich afgevraagd of het wel verstandig is thans tot de voorgestelde reorganisatie over te gaan, aangezien a. een herziening der Armenwet op stapel staat; b. een bundeling van particuliere krachten groeiende is. De Commissie, waarin deze kwestie ter sprake gebracht werd, vond het beter, dat de voorgestelde reorganisatie haar beslag zou krijgen. Spreker is hiermede accoord gegaan en wil derhalve wel zijn stem aan het voorstel geven, indien de Verordening voor de ge meentelijke dienst voor Sociale Zaken niet gezien wordt als een wet van Meden en Perzen; maar nader bezien zal worden als de Armen wet herzien is en het particulier initiatief Ver genoeg gevorderd is.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1950 | | pagina 369