392 6 NOVEMBER 1950 dachte om de particuliere bouwnijverheid zekere vrijheid en arm slag te gunnen. Hoever kan men hierbij echter gaan, nu de woning nood nog zo groot is? Rekening houdende met de feitelijke wel standsverhoudingen en de omstandigheid, dat in de particuliere sector weinig of geen woningen zullen worden gebouwd voor de arbeidende klasse, welke het grootste deel der bevolking omvat, komt het spreker voor, dat een verdeling van het bouwcontingent tussen gemeente en particuliere nijverheid, zoals door de Voorzitter is voorgesteld, niet juist is. Spreker zou er de voorkeur aan geven, dat het gemeentelijk aandeel daarin van 300 op 400 woningen zou worden gebracht. Bovendien zou spreker deze aangelegenheid over een jaar opnieuw willen bezien. De heer GISBERGEN wijst op de bedoeling van het voorstel: te komen tot een zo groot mogelijke woningbouw. Hij kan niet in zien, dat de arbeiders daarvan de dupe worden. Door de particuliere bouw komen de bestaande huizen vrij, waarvan de gewone man, die niet over de gelden beschikt om zelf te kunnen bouwen, zal kunnen profiteren. Spreker zal het voorstel van Burgemeester en Wet houders dan ook steunen. Wel zal hij het op prijs stellen, indien het vorderen van de woonruimten van hen, die door arbeid en spaar zaamheid voor zich een huisje verwierven, voortaan tot het verleden zal behoren. De VOORZITTER heeft met belangstelling de debatten gehoord en kan de geuite bezwaren aanvoelen, want deze klinken voor Burgemeester en Wethouders niet vreemd; maar desondanks en bewust zijn deze met dit voorstel bij de Raad gekomen. De heer Veldkamp heeft hem gevraagd, soepeler te worden bij de verdeling van woonruimte. Indien mogelijk, dan voldoet spreker zeer gaarne aan dit verlangen. Het zal Voor het College van Burge meester en Wethouders een gelukkige dag zijn, wanneer de woning nood niet meer toeneemt. Zolang dit nog het geval is, is het ingrijpen in het eigen bezit noodzakelijk. De heer Jongbloed heeft inmiddels van de heer Mol vernomen, dat de particuliere woningbouw een rijkssubsidie ontvangt tot een bedrag van 3000.per woning van 375 M3 inhoud. Bij het College is het goed bekend, cTat de gemeentelijke woningbouw telkens op nieuw verliesposten oplevert, en ook bij de exploitatie moet er geld bij. Deze tekorten kunnen slechts tijdelijk verdoezeld worden. Door meerdere raadsleden is er op aangedrongen bij het woning- beleid de belangen te ontzien van de kleine man, die met arbeid en spaarzaamheid zich een huisje heeft weten te verwerven. Spreker kan deze leden gerust stellen: het College zal ten aanzien van deze groep zeer soepel zijn, en in het bijzonder de bejaarde mensen niet uit hun woning verjagen. Mogelijk is dit in het verleden wel eens geschiedt spreker ontkent ten stelligste dat dit dikwijls zou zijn gebeurd en hij betreurt dit dan evenzeer als deze raadsleden. Hij wil er wel op wijzen, dat het te enenmale onmogelijk is de woon ruimte te verdelen zonder velen pijn te doen: het zou voor het College heel wat makkelijker zijn om niet te vorderen, doch dan waren de klachten nog veel talrijker. De heer Van den Eeden heeft gesproken over de reactie van deze maatregel op de burgerij. Spreker moest toen onmiddellijk denken aan de brief van Mevrouw Boosman, die zich over deze aangelegen heid tot de Raad heeft gewend. Zij ontraadt dit voorstel en wil anderzijds toch wel dat de particulieren bouwen: spreker ziet echter

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1950 | | pagina 392