20 NOVEMBER 1950
435
kwestie te eenzijdig en heeft sprekers argumenten, in de vorige
vergadering aangevoerd, niet weerlegd.
De heer KRAMERS meent, dat de wethouder zich vergist heeft
in zijn uiteenzetting omtrent het doel van het financieringsinstituut.
Dit is niet primair: de ondersteuning van de middenstand. Op de
eerste plaats is bij de instelling van dit instituut gezocht naar een
middel om duurzame gebruiksgoederen makkelijker onder het
bereik te brengen van de consumenten. Daarnaast is het onjuist
bevonden de mensen hiervoor te verwijzen naar de afbetalings
zaken, omdat de goederen op een andere wijze goedkoper konden
worden geleverd. Dat de middenstand gaarne mede profiteert van
de mogelijkheid van de verkoop op termijn, is in deze kwestie van
secundair belang.
Aan spreker is gevraagd reeds thans zijn amendementen voor te
stellen. Hij wil dit doen, maar er daarbij toch op wijzen, dat hij
niet geheel achter dit voorstel staat.
In de kostenberekening is een bedrag van 7.voor arbeidsloon
bij de aansluiting en een maximaal bedrag van 32.— voor de gas-
en waterleidingen. Spreker is bang dat de post arbeidsloon te laag
zal zijn, nu men 32.— voor materiaalkosten berekent. Het komt
hem beter voor, deze twee posten samen te voegen tot een maxi
maal bedrag van 39.— dat voor rekening van de gemeente blijft.
Het resultaat voor de gemeente blijft hetzelfde, maar biedt in de
praktijk meer ruimte voor speling van onzekere factoren.
Op de tweede plaats zal spreker gaarne een regeling zien voor
de betaling van de aanlegkosten, indien deze het bedrag van 39.-
overschrijden. Deze meerdere kosten komen voor rekening van de
verbruiker, maar moeten aan de installateur worden betaald. Ge
zien de zwakke positie van de installateur in deze, komt het spreker
gewenst voor, dat deze meerdere kosten door de gemeente aan de
installateur worden betaald, en door haar op de Verbruiker worden
verhaald.
Spreker wil tenslotte wel opmerken, dat hoe overigens zijn
oordeel over dit voorstel is hij ten zeerste toejuicht, dat over
deze aangelegenheid vooraf contact is opgenomen met de betrokken
middenstandsorganisatie.
De heer VERHAAK wijst er op, dat bij de verdediging
de nadruk is gelegd op de hygiënische strekking Van dit
voorstel, namelijk de behoefte aan warm water bij het nemen van
een bad of douche. De wethouder heeft Voor het nemen van een
douche rekening gehouden met een waterverbruik van 200 Liter.
Waar het gewenst is, het verwarmingstoestel aan te brengen op
het punt, waar het meeste water getapt wordt, betwijfelt spreker
of het gewenst is het toestel aan te brengen in de keuken zoals
men van plan schijnt te zijn in plaats van bij de badgelegenheid.
Bovendien heeft het aanbrengen in de keuken nog het bezwaar, dat
het water naar de badgelegenheid moet worden vervoerd. Waar
dit veelal geschieden zal langs of in de koude muren, zal het water
te veel warmte verliezen om in de badgelegenheid nog op genoeg
zame temperatuur te zijn. Anderzijds geeft een plaatsing in de
kleine douchecellen ook ernstige bezwaren, tenzij een voldoende af
voer Voor de verbrandingsgassen wordt gemaakt, wat niet steeds
makkelijk of goedkoop zal zijn. Bij aanvaarding van het voorstel,
zag hij toch gaarne de plaatsing facultatief gesteld, in verband met