478 13 DECEMBER 1950 zeer tot vreugde heeft gestemd. Eveneens moge ik in herinnering brengen het feit, dat onze wethouder van onderwijs Mr. A. A. M. Struijcken, geroepen werd tot het hoge ambt van Minister van Justitie in het kabinet Dreesvan Schaik. Deze hoge uitverkiezing- heeft ons -alhoewel wij met een zekere weemoed terugdenken aan het feit, dat wij deze bekwame bewindsman in ons stedelijk bestuur moeten, missen met een gerechtvaardigd gevoel van stede lijke trots vervuld. Dat de heer Meys zich beschikbaar heeft willen stellen in zijn plaats de wethoudersfunctie van onderwijs te ver vullen, stemt ons tot dankbaarheid en motiveert goede verwach tingen voor de toekomst. Wanneer ik uit de zakelijke feiten, welke ons dit jaar hebben bezig gehouden een greep mag doen, dan moge ik in herinnering brengen, hoe naast een grote activiteit op het terrein van de woning bouw, verschillende belangrijke beslissingen werden genomen. Ik noem het röntgenologisch borstonderzoek, de medewerking van de vestiging van do Klokkenbcrg in Breda, de totstandkoming Van de verordening op de automarkt, het verlenen van credieten voor het medisch psychologisch onderzoek, het besluit tot demping van de Haven en dat tot vernieuwing van het carillon, de reorganisatie Van de Brandweer en van het Burgerlijk Armbestuur en de Gemeente lijke Dienst voor Sociale Zaken, het besluit tot inschakeling van de particuliere woningbouw, de benoeming van een nieuwe directeur voor de Dienst van Openbare Werken, de tot standkoming van een regeling voor de tegemoetkoming in de ziektekostenverzekering voor onze ambtenaren en de technische herziening van de bezoldi ging dier ambtenaren. M. de V. Het is slechts een greep uit het vele wat ons bezig hield. Zoals ik reeds opmerkte is het niet mijn bedoeling hierbij uitvoerig stil te staan. Ik wil er wel een vaststaande conclusie uit trekken en dat is deze, dat het raadslidmaatschap in een gemeente als de onze waarachtig geen sinicure meer is. De omvangrijke en gevarieerde raadsagenda's vragen van de leden van de Raad veel tijcï en arbeid. Tijd van vergaderen, voorbesprekingen, voorberei ding, persoonlijk onderzoek en commissiearbeid. Veel tijd, naast de tijd, welke gevorderd wordt voor bezigheden van beroep of ambt en van de vele particuliere activiteiten, waarbij zeer vele raadsleden reeds uit andere hoofde betrokken zijn. Het zijn deze overwegingen geweest, welke de Raad enige tijd geleden heeft bewogen het col lege van Burgemeester en Wethouders te verzoeken, om het aantal vergaderingen uit te breiden, de vergaderingen te bekorten, de be handeling der agenda's te systematiseren en nogmaals aan te drin gen op een tijdige toezending der stukken. Dat uw college voor dit beroep uit de Raad een goed gehoor heeft gehad, stemt mij tot voldoening. Wat de voortzetting der vergadering op een tweede dag betreft geloof ik, dat wij hiervoor een vaste dag moeten nemen b.v. de volgende middag of avond. Misschien dat wij in de toekomst ons ook nog eens moeten beraden, op welke wijze wij de efficiency der behandeling kunnen vergroten, wanneer de raadswerkzaam- lieden zich nog meer gaan uitbreiden. Voor dit ogenblik, geloof ik, dat wij op de goede weg zijn. Na deze inleidende opmerkingen moge ik dan komen aan dat deel van mijn beschouwingen, hetwelk betrekking heeft op het beleid voor het komende jaar. Ik wil daarbij beginnen met mede namens mijn fractiegenoten een oprecht woord' van dank en bewondering uit te spreken aan het college van Burgemeester en Wethouders. Dank voor het vele goede werk door het college in

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1950 | | pagina 478