480 13 DECEMBER 1950 medebrengt, dient deze kans te worden aangeboden. Met name kan de vraag worden gesteld en hier kom ik aan het punt hetwelk de heer Toxopeus (en ik meen met hem ook verschillende andere leden van de Raad) en de Voorzitter verdeeld hield, of het geen tijd wordt, dat de verantwoordingsplicht van Burgemeester en 1 Vel houders tegenover de Raad, die tot nu toe beperkt is gebleven, tot hot bestuur in autonomie wordt uitgebreid tot het bestuur in medebewind. Daarmede zou een geheel nieuw gebied voor de Raad worden opengelegd. De heer Van der Drift verbindt hieraan, dat dan ook een gedeelte van de aan de Raad opgelegde zelfbestuurs- taak welke thans regelmatig in hamerstukken de raadsvergadering passeert gedacht wordt b.v. aan werkzaamheden verbonden aan de L.O.wet overgebracht kunnen worden naar Burgemeester en Wethouders waarmede een administratieve besparing bereikt wordt. M. d. V. Ik heb het betoog van de heer Van der Drift, hetwelk ik summierlijk heb weergegeven met instemming, begroet, omdat ik meen, dat door hem de vinger op de wonde is gelegd. Wanneer ik in het antwoord op het centraal rapport lees, dat Burgemeester en Wethouders van mening zijn, dat de burgers vrij mogen oordelen, omdat het in de Raad de afgevaardigden ziet van de burgerij, doch daaraan de opmerking verbindt, dat de burgers de betreffende gemeenteuitgaven niet kunnen beoordelen in het kader van hun in dividueel preferentieschema, doch dat deze uitgaven beoordeeld moeten worden door het orgaan, dat het waarderingsoordeei vormt over de collectieve behoeften, dan geloof ik dat Burgemeester en Wethouders hiermede een van de feiten hebben aangewezen, welke tot de verminderde betekenis van de gemeenteraad hebben geleid, zeker wanneer Burgemeester en Wethouders onder het zo juist genoemde orgaan hetwelk zii in hun antwoord niet nader defi niëren het College van Burgemeester en Wethouders en niet de Raad verstaan. Deze feitelijke verhoudingen leiden dan tot de on gerustheid, welke zij moge dan overal niet even duidelijk gefor muleerd zijn, zoals Burgemeester en Wethouders de Raad in haar antwoord zacht verwijten toch wel zeer duidelijk spreekt uit het Centr. Rapport. Indien Burgemeester en Wethouders dit op deze plaats niet bedoeld hebben, dan hebben zij toch wel op verschillende andere plaatsen van een dergelijke opvatting blijk gegeven, met na me wat betreft de instelling van commissies. Ik kom hier nader op terug. Door de toenemende verschuiving Van autonomie naar cen traal bestuur of bestuur in medebewind, ontstaat het gevaar en het heeft zich reeds geopenbaard dat de Raad de gemeentehuis houding niet meer kan overzien, daardoor de belangstelling voor bepaalde belangrijke facetten van het gemeentebeleid verliest, in betekenis daalt en vaak de gelegenheid aangrijpt en over zaken van minder belang uren debatteert. Dan volgt het denigrerende oordeel van „the man in the street", dat zoals de heer Jong bloed het ten vorige jare uitdrukte „uitgaven van soms miliioenen met een hamerslag worden aangenomen en over futiliteiten van enkele honderden guldens uren gepraat wordt". Meneer de Voorzitter. Het is misschien een groot woord, maar ik geloof dat wij op het terrein van de gemeentelijke democratie langzamerhand in een crisis geraakt zijn, een crisis die - zoals iedere crisis haar funeste uitwerkingen niet mist. Ik weet, dat deze zaak ook nog een andere zijde heeft, n.l. de zijde van de overheveling van grote brokstukken van de gemeentehuishouding naar de hogere overheid, maar het is hier de plaats niet om daarop diepgiaand in te gaan. Voor mij rijst de vraag, hoe kunnen wij

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1950 | | pagina 480