13 DECEMBER 1950
481
hier in Breda onze raad aan betekenis en democratische doel
treffendheid laten winnen en over dat punt zou ik gaarne naar
aanleiding van mijn opmerkingen Uw oordeel vernemen.
Ik kom thans aan het tweede punt, hetwelk niet d'e crisis van
de gemeentelijke democratie betreft, doch de crisis waarvan wij
in het wereldbeeld van vandaag de dreiging in geheel haar on
zekerheid. boven ons voelen. Ik beperk mij daarbij uiteraard tot d'e
betekenis van die dreiging voor onze stad. Het gtaat hier om het
Vraagstuk van de burgerlijke defensie, welke in onze tijd haast
even belangrijk is als het vraagstuk van de militaire defensie.
Wanneer men van de juistheid van deze stelling reeds overtuigd
kan zijn in normale verhoudingen, hoeveel te meer moet men hier
van dan overtuigd zijn, wanneer de jongste gebeurtenissen in
Korea een dreiging over het wereldbestek legt, ernstiger dan in
1940. De Minister van Binnenlandse Zaken heeft op 19 October 1.1.
over het Vraagstuk van de burgerlijke verdediging een nota doen
toekomen aan de Tweede Kamer, terwijl op 1 December 1.1. deze
zaak in de openbare vergadering van de Tweede Kamer der Sta
ten Generaal heeft gediend. Het niveau waarop onze besprekingen
gevoerd' worden, Meneer de Voorzitter, leent zich niet om op deze
kwestie zo uitvoerig in te gaan als in de Tweede Kamer is ge
schied. Doch enkele belangrijke vragen moeten thans zeker wor
den gesteld en ik vertrouw dat U de Raad ten deze nader zult
kunnen inlichten. In de Ministeriële nota inzake de burgerlijke
defensie, welke laatste term genomen wordt in de meer enge be
tekenis van de passieve bescherming van burgerbevolking en haar
eigendommen, zomede Staatseigendommen tegen de onmiddellijke
inwerking van vijandelijke aanvalsmiddelen, lees ik, dat deze bur
gerlijke defensie in enge zin een ruimer complex van maatregelen
omvat dan de vroegere luchtbescherming, waaronder alleen ver
staan werd de passieve bescherming tegen Suchtaanvallen.
In de meergenoemde nota wordt er op gewezen, dat aan de
hand van onderzoekingen het mogelijk is geworden zich een denk
beeld te vormen van het karakter der vijandelijke aanvallen, waar
op Nederland bedacht moet zijn, aan de hand waarvan getracht
wordt een zo nauwkeurig mogelijk beeld te verkrijgen van de
omvang van de calamiteiten, welke de onderscheiden gemeenten
kunnen treffen. De hierdoor verkregen gegevens geven richtlijnen
die de grondslag vormen voor de organisatie van het ogenblik.
De Minister wijst er op, dat het op basis van de hiervoren be
doelde gegevens mogelijk is een indruk te krijgen, welke de omgang
zal zijn van de uitwerking van een aanval op een bepaalde stad.
Hiertegenover moet niet alleen een doeltreffende technische or
ganisatie staan, doch tevens en vooral moet het moreel der be
volking hoog worden gehouden vóór, tijdens en na de aanval. Hier
zal een juiste voorlichting veel kunnen bereiken. Wat de technische
organisatie van de taak van de brandweer, politie, geneeskundige
dienst, ziekenhuiswezen, opruimdienst, sociale dienst, herstel dienst
etc. betreft, zijn de plannen nog in bewerking. Van belang is, dat
de Minister heeft medegedeeld, dat het hoogste kader der onder
scheidene diensten zal worden voorgelicht op de burgerlijke
verdedigingsstafsehool, welke begin 1951 zal worden geopend. Uit
de mdedelingeii van de Minister met betrekking tot de coördinatie
van de onderscheiden diensten heb ik begrepen, dat er een afzon
derlijke gemeentelijke beschermingsdienst moet komen met een
speciaal hoofd, van waaruit een doeltreffende bestrijding van de