13 DECEMBER 1950
485
Met genoegen heb ik kennis genomen van het antwoord van Bur
gemeester en Wethouders, dat zij de gemeente zien als een gemeen
schap ter verzorging van het algemeen belang binnen de door
de wet toegelaten grenzen waarvan het vervullen van publieke
diensten een onverbrekelijk onderdeel uitmaakt. Alhoewel ik het
verrichten van publieke diensten liever als een middel zou zien,
ter verzorging van het algemeen welzijn, geloof ik dat onze opvat
tingen hierover theoretisch niet ver uit elkaar lopen. Indien wij het
er maar over eens zijn, dat het doel van de gemeente alszodanig
niet is het verrichten van publieke diensten, dan zullen, wij in de
practijlr van de gemeentepolitiek ons gemakkelijker hoeden voor het
kwaad hetwelk gelegen is in het aantrekken van steeds meer pu
blieke diensten binnen ons gemeer.tebestel. Laten wij onze handen
vrij houden voor onze eigenlijke taak van leiding geven, stimuleren,
coördineren en beperkend optreden m.a.w. laten wij het terrein van
de uitvoering slechts betreden, wanneer het particulier initiatief te
kort schiet en het te verzorgen belang een algemeen belang is. Dit
is onze eigen taak, naar mijn wijze van zien en. geen andere.
Ik wil over de dure uitgaven aan deskundige adviseurs kort zijn.
Inderdaad stelt ook mijn fractie prijs op schoonheid, doelmatigheid
en economische opzet. Waar wij door de medewerking, van deskun
dige adviseurs schoonheid, doelmatigheid en economische opzet aan
treffen, zijn wij daarover verheugd en achten wij de gedane en nog
te verrichten uitgaven verantwoord. Waar wij deze schone resul
taten niet zagen, zijn wij teleurgesteld en achten wij de gedane uit
gaven onverantwoord. De vraag dringt zich meer en meer op of
Verschillende deskundigen, wier roem en faam groot is, nog wel de
nodige tijd kunnen opbrengen, om het hun opgedragen werk inder
daad vruchtdragend ten uitvoer te brengen. Is het niet het bezwaar
van vele grote deskundigen, dat zij te druk bezet zijn? Het is erg,
wanneer men door de bomen het bos niet meer kan zien, maar het
is minstens even erg wanneer men wel het bos maar niet de bomen
meer ziet. En dit gevaar schuilt in de keuze van sommige adviseurs
wier tijd te zeer in beslag wordt genomen dan dat zij nog oog kun
nen hebben voor het nuttige en onmisbare detail. Ik vraag mij met
vele andere leden van mijn fractie af, of het voor bepaalde sectoren
geen tijd wordt wat minder hoge eisen doch daarom nog geen
onverantwoorde eisen aan de adviseurs te stellen en of wellicht
niet volstaan kan worden juist voor die sectoren de bekwaamste
binnen het eigen ambtenarencorps in te schakelen.
Mijnheer de Voorzitter. Dat Uw college volle aandacht heeft voor
de conjunctuurpolitieke aspecten van de openbare werkenpolitiek
stemt mij tot voldoening. De instelling van de commissie van Rhijn
voor dit doel, is een daad van wijs beleid der Regering geweest en
de coördinatie, welke landelijk en provinciaal tot stand komt, biedt
belangrijke waarborgen Voor een juist beleid. Met belangstelling zie
ik het investeringsplan tegemoet. Alhoewel het denkbeeld van een
investeringscommissie niet uit mijn koker gekomen is, en ik ook
thans geen debat wil Voeren of deze commissie er al of niet moet
komen, merk ik op, dat het antwoord van Burgemeester en Wet
houders, dat een onderwerpen van dit plan typisch een taak voor
Burgemeester en Wethouders is, n.l. behorende tot de voorbereiding
van datgene wat in de Raad wordt behandeld, een typisch voor
beeld is van de geleidelijke daling van de betekenis van de Raad
binnen het raam van de wet. Inschakeling van deskundigen uit de
Raad is hier zeker wel mogelijk. Overigens de practijk heeft ge
leerd dat het college van dit standpunt geen principe maakt, aaar