13 DECEMBER 1950
Voortzetting van de vergadering van
De VOORZITTER heropent de vergadering en spreekt het gebed
uit, waarvan de tekst is opgenomen in art. 8a van het Reglement
van orde voor de vergaderingen van de gemeenteraad.
De VOORZITTER stelt aan de orde de voortzetting van de be
handeling der gemeente-begroting voor het dienstjaar 1951.
De heer JONGBLOED zegt, dat het betoog van de heer Veldkamp
zeer vriendelijk klonk en geen enkele disharmonie in de Raad deed
bevroeden. Het is niet om deze vriendelijke sfeer te verbreken of
uit genoegen een knuppel in het hoenderhok te kunnen werpen,
dat spreker een ander geluid zal doen horen: maar omdat hij meent
verplicht te zijn precies te zeggen, waarop het naar zijn mening
staat. De algemene beschouwingen bij de begrotingen lenen zich
nu eenmaal om openlijk en breedvoerig in te gaan op de verhou
dingen in de Raad en op het bestuursbeleid in het algemeen. Spre
ker zal zich daarom houden aan hetgeen hij zich voorgenomen had
te zeggen.
Daarna spreekt de heer Jongbloed de volgende rede uit:
Meer dan in de voorlaatste jaren is er aanleiding om bij de alge
mene beschouwingen zich niet te bepalen tot het financiële beleid,
maar daarin ook te betrekken de faits et gestes van de Raad en
van B. en W. in het algemeen, m.a.w. om tevens onder de loupe te
nemen de gedragingen van beide colleges als organen, die enerzijds
een weerspiegeling behoren te zijn van de openbare mening buiten
deze zaal en anderzijds de belangen van de gehele bevolking op
zodanige wijze behartigen, dat van een waarlijk dienen van het
gemeentebelang mag worden gesproken.
Het gerede van die aanleiding put ik uit hetgeen zich in het
afgelopen jaar en meer speciaal in de laatste maanden in de ver
gaderingen van de Raad heeft afgespeeld. Was het in de Raad in
zijn vorige samenstelling zo, althans sedert de bezetting van de
vierde wethouderszetel een voor allen bevredigende oplossing had
gevonden, dat politieke tegenstellingen niet op de voorgrond traden
en slechts bij punten van betrekkelijk geringe betekenis zoals
bijv. het gemengd zwemmen om de hoek kwamen kijken, de Raad
in zijn nieuwe samenstelling is reeds meerdere malen politieke
stokpaardjes gaan berijden. Op zichzelf behoeft een dergelijke
vergelijking tussen de oude en de nieuwe Raad niet ten nadele van
de laatste uit te vallen, wanneer men uiteindelijk maar goed in