13 DECEMBER 1950
493
men daarbij het woord van een onzer dichters „Hij is mijn vriend,
die mij mijn feilen toont" voor ogen houdt, dan verwacht ik daarvan
goede resultaten, omdat ik de goede wil en de goede bedoelingen
van ieder afzonderlijk, de academici daaronder begrepen, niet in
twiifel trek.
Wat betreft de onderlinge verhouding met de andere fracties
kan ik kort zijn. Die met de Prot. Chr. fractie geeft mij alleen aan
leiding om te zeggen dat ik het vertrek uit deze Raad van de heer
Van Oijen betreur omdat ik, ondanks verschil van opvatting om
trent bepaalde punten van overheidsbeleid, in hoge mate in hem
waardeerde de vriendelijke en prettige wijze, waarop hij aan de
discussies deelnam. Ik schat hem als mens hoog en vind het in
het algemeen jammer als dergelijke personen op een gegeven mo
ment en in dit geval kwam dit nogal abrupt hun aandeel in
het bestuur prijs geven.
Rest nog, mijnheer de Voorzitter, de verhouding tot de eenmans
fractie, n.l die van de V.V.D. Deze staat of valt met haar enige
vertegenwoordiger en het oordeel moet daarom uiteraard een per
soonlijk karakter dragen. De eerlijkheid en openhartigheid, waarop
ik prijs stel bij het houden van deze algemene beschouwingen, ge
biedt mij om te zeggen dat ik de heer Toxopeus ondanks de
principiële tegenstellingen tussen hem en mij en ook tussen mijn
fractie en hem in het algemeen sympathiek vind en zijn stand
punt steeds met belangstelling beluister, echter meer om de wijze
waarop hij zijn mening ten beste geeft als om het standpunt dat
hij daarbij inneemt, wanneer het gaat om vraagstukken waarin
het maatschappelijk inzicht een rol speelt. Mogen wij, wat levens
beschouwing betreft, nog dicht bij elkaar staan, wanneer het op
begmselpolitiek aankomt zijn onze fracties twee tegenover elkaar
liggende polen en ik heb de indruk dat de heer Toxopeus, zijn best
doende om overeenkomstig het programma van de V.V.D. te han
delen, wel eens moeite heeft met zijn persoonlijk inzicht of m.a.w.
dat hij met een beroep op de kapitalistische instelling van zijn
partij, zich meer distanciëert van het socialisme dan hem eigenlijk
lief is, of nog anders gezegd, dat hij zonder hem daarbij van
onoprechtheid te willen betichten getuigt van maatschappelijke
opvattingen, die hij in zijn hart niet geheel en al deelt. Een paar
maal heb ik mij tijdens een redevoering van hem afgevraagd: hoe
is het mogelijk dat ik gedurende verscheidene jaren in volkomen
harmonie aan dezelfde politieke dis heb kunnen zitten met per
sonen, die thans deel hebben in de topleiding van de V.V.D., omdat
ik in hetgeen ik de heer Toxopeus hoorde verkondigen als een
V.V.D.-standpunt een fundamenteel verschil constateerde met
mijn standpunt. Waar de vroegere Vrijz. Dem. Bond, waarop ik
zoëven het oog had, zich steeds op het standpunt heeft gesteld dat
de overheid een belangrijke taak heeft in de bescherming van de
economisch zwakkeren, daar heeft het mij getroffen dat uit het
kamp, waartoe thans een aantal van mijn vroegere partijgenoten
behoren (gelukkig een betrekkelijk kleine minderheid van hen),
verkondigd wordt dat alleen hij eisen mag stellen die in staat is
om geld op tafel te leggen en als hij dat niet heeft, zijn verlangens
maar moet opschorten totdat hij voldoende gespaard heeft.
Mijnheer de Voorzitter, ik ben eigenlijk zo ongemerkt aangeland
op het terrein van de politiek in het algemeen, waaromtrent ik niet
kan nalaten enkele opmerkingen te maken, omdat deze algemene
politiek op bepaalde punten de gemeentelijke politiek doorkruist.
Wij leven in een dynamische tijd, waarin de grootste machten te-