494
13 DECEMBER 1950
genover elkaar staan op een wijze, die ons elk ogenblik voor de
grootste aller rampen, een nieuwe wereldoorlog, kan plaatsen. Deze
internationale politiek overschaduwt in zodanige mate de eigen
landspolitiek, dat ons respect uitgaat naar hen, die desondanks
geen moment versagen in het streven om voort te gaan op de
vooral daardoor zo moeilijke weg naar herstel en verdere op- en
uitbouw met alle nog ten dienste staande middelen. In gezamenlijk
overleg en door gezamenlijke inspanning is in de vijf achter ons
liggende jaren veel bereikt en ik aarzel niet om te zeggen dat de
samenwerking tussen de K.V.P. en de Partij v. d. Arbeid vrucht
bare resultaten heeft opgeleverd, al wil ik er aanstonds aan toe
voegen dat naar mijn mening een volstrekte meerderheid van de
Partij v. d. Arbeid betere resultaten te zien zou hebben gegeven.
Het spijt mij daarom, Mijnheer de Voorzitter, dat die samenwer
king geleidelijk meer in het gedrang komt, hetgeen vooral tot
uiting is gekomen bij het jongste debat in de Tweede Kamer over
de wetsontwerpen tot belastingverlaging. Dat we zover zijn, dat
van verlaging van belastingen sprake kan zijn, is een verheugend
verschijnsel en het valt moeilijk te ontkennen dat het beleid van de
zoveel gesmade minister van Financiën, prof. Lieftinck, daartoe
in belangrijke mate heeft bijgedragen. En zoals we het zo dikwijls
in het particuliere leven, als er wat te halen valt, zien, is er een
aanvankelijk hooglopende ruzie ontstaan over de wijze waarop die
verlaging in toepassing zou worden gebracht. Met dit debat is
duidelijk naar voren gekomen dat het beginsel van belasting naar
draagkracht een begrip is dat bij de P.v.d.A. veel meer leeft dan
bij de K.V.P. Uit het oorspronkelijk amendement van de heer Lucas
is tenslotte een compromis-voorstel tot stand gekomen, waarbij
ook de P.v.d.A., hoewel node, zich heeft aangesloten, waarvan het
uiteindelijk gevolg is dat voor de bevolkingsgroep, die zulks het
meest nodig heeft, de verlaging minder groot zal zijn dan aan
vankelijk door de regering was beoogd, omdat tegenover deze ver
laging van directe belasting een verhoging van de omzetbelasting
staat, welke die verlaging voor een deel teniet doet en welke ver
hoging, als elke indirecte belasting, het nadeel heeft dat zij niet
progressief, doch integendeel juist voor de grote gezinnen, waar
voor de K.V.P. zo op de bres staat, degressief werkt. Wanneer wij
daarnaast zien het steeds maar weer hameren op een kabinetssa
menstelling op zo breed mogelijke grondslag, hetgeen niet anders
kan betekenen dan afbrokkeling van de progressiviteit der aanvan
kelijke twee-partijen-regering, dan ligt daarin voor mij een dui
delijke aanwijzing dat de reactionnaire groep in de K.V.P. weer
hoe langer hoe meer, gelijk vroeger in de R.K. Staatspartij, de
leiding neemt. Een ander voorbeeld, hoe in katholieke kringen,
buiten de regering, het reactionnaire element weerklank vindt,
moge ik putten uit een verslag van de enkele maanden geleden ge
houden lustrum vergadering van de Alg. Kath. Werkgeversver
eniging.
Feestredenaar op die vergadering was Prof. F. v. d. Ven uit
Tilburg. In verschillende dagbladen heb ik een beknopt verslag
van diens rede gelezen. De Bredasche Courant heeft daarboven als
opschrift geplaatst: „Katholieke hoogleraar oefent critiek op de
loonpolitiek. Geen hogere lonen maar zuiniger leven." Het Parool:
„Levensstandaard niet te handhaven" en de Volkskrant: „Drei
gend gevaar. Sociale politiek wordt meer techniek dan leven." Het
opschrift van het verslag in De Stem, luidde geheel anders, nl. „Wij
moeten zoeken naar wat de gerechtigheid vraagt.", maar dit sloeg