498
13 DECEMBER 1950
te halen uit de politieke sfeer, waarin het m.i. ten onrechte door
de K.V.P. en de V.V.D. gesteld werd.
Het andere punt is van enigszins pijnlijke aard en betreft het
contact van de raad met de wethouder voor sociale zaken. Deze
heeft, ik herinner mij een tweetal gevallen, nl. bij de discussie over
het subsidie aan de wijkhuizen en bij een aangelegenheid welke het
georganiseerd overleg raakte, een geprikkeldheid en een wijze van
discussiëren aan de dag gelegd, welke de onderlinge goede ver
standhouding in deze raad in gevaar bracht. In het belang van
de gemeente hoop ik, dat deze daaruit de nodige lering zal heb
ben getrokken. Niet onopgemerkt mag ik in dit verband ook laten,
dat bij de discussie over het verlenen van subsidie aan de stich
ting voor huishoudelijke voorlichting, niet alleen door ons medelid
Zuster Koppelaars, maar ook door wethouder Romsom uitdrukke
lijk is gesteld dat deze stichting een algemeen karakter draagt en
volledig overleg tussen de gezindten van verschillende levensbe
schouwing gewaarborgd is. Ben ik goed ingelicht dan was het op
dat tijdstip ongeveer anderhalf jaar geleden dat het bestuur dei-
stichting bijeen was geweest en dat met name de leden Mevr. Ko-
perberg en Mej. Holwerda sedertdien geheel onkundig waren van
de verdere voorbereidingen voor deze voorlichting. Alvorens te
oordelen over deze wijze van voorlichting van de raad zal ik gaarne
het antwoord van de wethouder wachten.
En nu dan eindelijk, M.d.V., hetgeen toch eigenlijk de hoofdschotel
is van deze vergadering, de gemeentebegroting als zodanig en de
daarmede zo nauw samenhangende financiële positie der gemeente.
Voor 90°/o zijn de posten van inkomsten en uitgaven niet disputabel
en voor de resterende 10°/o zal het debat gevoegelijk kunnen ge
schieden bij de artikelsgewijze behandeling. Ik zal daarom pogen
mij bij de algemene beschouwingen te beperken tot de algemene
financiële situatie en enkele wensen voor de toekomst, welke bij
deze begroting niet in vervulling zijn gegaan.
Er valt overeenstemming te constateren tussen de opstelling van
de raad, zoals deze in het centraal rapport tot uiting is gekomen
en die van B. en W. in hun toelichting op de begroting en in hun
antwoord op het centraal verslag, in die zin dat de financiële po
sitie van de gemeente niet rooskleurig is en vooral voor de toekomst
sombere perspectieven opent. Het is slechts op het nippertje mo
gelijk gebleken om de begroting mogelijk te maken, waardoor ver
schillende wensdromen naar de toekomst moesten worden verwe
zen. De begroting draagt dan ook het karakter van een boekhoud
kundig overzicht van baten en lasten en bergt in zich generlei plan
ning van uitbouw. Dit aanvaardende als een onontkoombare nood
zaak, omdat men nu eenmaal niet verder kan springen dan de
polsstok lang is, valt het niettemin te betreuren dat nog steeds
geen gelden kunnen worden uitgetrokken voor de bouw van een
tweede badhuis, waarvan de urgentie groter is dan ooit, nu de
raad geen medewerking verleende voor warmwatergeysers, voor
reserveringen ten behoeve van een verenigingsgebouw voor cul
turele doeleinden, voor gemeentelijke washuizen enz. enz.
Weliswaar betreffen deze onderwerpen voornamelijk zaken waar
mede kapitaalsuitgaven gemoeid zijn en is de kapitaaldienst in
deze begroting blanco gelaten, maar de toelichting van B. en W.
laat generlei twijfel omtrent de onmogelijkheid uit de post: „rente
en aflossing van in de loop van het jaar te doene kapitaalsuitgaven",
nog bedragen te voteren voor werken als zoëven door mij ge
noemd. Onder het voorbehoud, dat de andere partijen hetzelfde