13 DECEMBER 1950 499 doen, is mijn fractie bereid om voorstellen, waarmede nieuwe uit gaven gemoeid zijn, achterwege te laten. Er blijft dan over de mo gelijkheid om bestaande uitgaafposten te verhogen, mits daar tegenover staat een gelijke verlaging van andere uitgaafposten in dezelfde sector. Bij de woorden „in dezelfde sector" moet ik even blijven stilstaan. Ik mag veronderstellen dat B. en W. bij het opmaken der begroting van een zekere verhouding zijn uitgegaan, in die zin dat voor de onverplichte uitgaven niet maar zonder meer bedragen zijn geraamd totdat op een gegeven moment geen middelen meer beschikbaar waren, maar dat het noodzakelijke en wenselijke van de soort uitgaven tegen elkaar zijn afgewogen. Nu is het een klein kunstje om bij wijze van voorbeeld het een of andere subsidie te verhogen en daartegenover de post voor on derhoud van straten en pleinen te verlagen, maar dan raakt de door mij zoëven bedoelde verhouding zoek. Ik gebruik met opzet dit voorbeeld, M.d.V., niet alleen omdat ik veronderstel dat even tuele voorstellen uit de raad tot votering van grotere bedragen op het terrein van de subsidies zullen liggen en omdat ik al eens zo terloops gehoord heb, dat wanneer de gemeente geen voldoende middelen zou hebben om de sociale, culturele en maatschappelijke zorg te behartigen op de wijze en in de mate waarin men dit wenst, men er geen bezwaar in zou zien om het onderhoud, c.q. vernieu wing van straten, pleinen en andere objecten van de gemeente, in te krimpen. Hiertegen is het vooral, M.d.V., dat ik bij voorbaat stelling wil nemen, omdat ik de taak van de gemeente om te zor gen dat de onder haar beheer staande werken en objecten in goede staat verkeren, primair acht en de steun aan het particulier initia tief voor sociale, culturele en maatschappelijke zorg subsidiair. Ik wil daarmede geenszins beweren dat die zorgen niet van groot belang zijn. Integendeel. Ik bedoel dit. Aan de instandhouding van de openbare werken en wat de straten betreft aan de aanpas sing van het moderne verkeer worden steeds hogere eisen gesteld en er is op dit terrein nog een achterstand in te halen inplaats van dat men hiervan een deel naar de toekomst kan verschuiven, en de gemeente als zodanig is het enige orgaan dat hiervoor, binnen de grenzen der stad althans, heeft te zorgen. Zij heeft hier een histo rische taak. Op het terrein van, laat ik het zonder verdere definiëring maar kortweg noemen maatschappelijke zorg ligt het enigszins anders. Nog geen 40 jaren geleden werden de gelden voor de bestrijding van de maatschappelijke nood voor 9/io opgebracht door de kerke lijke en particuliere charitas en die nood wordt thans voor 9/io be streden met middelen, die de overheid hiervoor beschikbaar stelt Dit gegeven is ontleend aan een onlangs uitgebracht rapport van de stichting „Provinciaal Opbouworgaan Noord-Brabant" en in de inleiding hiervan wordt verder gezegd dat het particulier initia tief zich bewust moet zijn van het nuchtere feit dat de financiële hulp, die de overheid kan bieden, ook beperkt is, dat de overheid zich moet realiseren dat de gelden, waarover zij beschikt, opge bracht zijn door „bloed, zweet en tranen" van de particulieren en verder dat de sociale efficiency dient te steunen, behalve op de zoëven genoemde opvattingen, op het besef dat een goed onder nemer eerst eigen prestaties levert en permanent eigen investerin gen doet, alvorens hulp van buiten te vragen en te verkrijgen. Resumerende zeg ik dat naar mijn opvatting bij de behandeling van deze begroting, de raad zelf zal moeten zorgen dat het budge tair evenwicht bewaard blijft en dat ook de verhoudingen in de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1950 | | pagina 499