500
13 DECEMBER 1950
verschillende sectoren niet gewijzigd mogen worden. Meent men
dat in het algemeen het beleid van B. en W. ten aanzien van sub
sidiëringen niet ver genoeg gaat, dan zou ik er voor gevoelen om
dit onderwerp ter bestudering op te dragen aan een commissie ad
hoe, mede om te komen tot richtlijnen op een gefundeerde grondslag.
In verband met hetgeen ik hiervoor gezegd heb, ligt het voor de
hand dat ik geen bewondering heb voor het feit, dat B. en W., on
danks dat zij in hun antwoord op het centraal rapport zeggen dat
waarschijnlijk in de naaste toekomst alle subsidies moeten worden
herzien door noodzakelijke bezuinigingen, zij in hun aanvullende
nota op deze begroting komen met een tweetal voorstellen tot sub
sidieverhoging, speciaal niet omdat voor dekking van de bedragen
waarmede de begroting van uitgaven verhoogd moet worden, zij
reeds speculeren op hogere winsten van de bedrijven en ook reeds
een deel van de post voor onvoorziene uitgaven opsouperen. Zij ma
ken het daardoor de raad wel moeilijk om zich te onthouden van
voorstellen die meerdere uitgaven vereisen.
Wat betreft de bedrijfswinsten wil ik hier alleen opmerken dat
ik het principieel onjuist vind dat deze meer en meer de sluitpost
van de begroting gaan vormen en in strijd acht met het karakter
van de nutsbedrijven, waaromtrent mijn fractiegenoot, de heer
Vermeulen, bij de algemene beschouwingen over de gemeentebedrij
ven nader het een en ander te berde zal brengen.
M.d.V., er zijn nog verschillende onderwerpen, welke ik in deze
algemene beschouwingen had kunnen betrekken, zoals daar zijn het
bevolkingsvraagstuk en in verband daarmede de industrialisatie
en emigratie, maar ik ben mii bewust reeds veel van de aandacht
dezer vergadering te hebben gevraagd en ik zou het hierbij willen
laten, ware het niet dat er nog één onderwerp is, M. d. Voorzitter,
waarvan het mij spijt dat ik dit aan de orde moet stellen, al geloof
ik dat men dit ook wel zal hebben verwacht.
In het jaar, dat achter ons ligt, heeft de benoeming plaats gehad
van de Directeur van Openbare Werken. Destijds heeft mijn fractie
nagelaten haar stem te motiveren. Achteraf gezien vinden wij zulks
onjuist, omdat naar onze opvatting het hier een te belangrijke aan
gelegenheid betreft, welke zo nauw verband houdt met de toepas
sing van het recht binnen onze gemeente, dan dat men daaraan
stilzwijgend zou mogen voorbijgaan. Vandaar dat wij van deze ge
legenheid gebruik maken alsnog te motiveren waarom onze fractie
destijds gestemd heeft voor de benoeming van de heer Wijs, waarbij
wij tevens hopen dat zij, die in deze een andere zienswijze hebben
gehad dan wij, ook hun houding nog nader zullen toelichten. Bij
die benoeming dan, M.d.V., ging het tussen twee candidaten: Ir.
Wijs, fungerend Directeur, en Ir. Gooden, Hoofdingenieur bij de
Provinciale Waterstaat.
De vraag, welke in zo'n geval ieder raadslid zich te stellen heeft,
is, wie van deze beide personen is het meest geschikt voor de te
vervullen functie. Dit is een eis van rechtvaardigheid waaraan
in allereerste instantie dient te worden voldaan.
Publieke ambten behoren, indien zij nog niet vergeven zijn, toe
aan de gemeenschap. De overheid dient deze ambten dan ook te
vergeven, rekening houdende met de eisen die daarbij door de
verdelende rechtvaardigheid gesteld worden. Welke nu zijn deze
eisen? Het is hiervoor noodzakelijk na te gaan waarin deze pu
blieke ambten hun doel vinden. Dit vinden zij in de meer directe
verzorging van het algemeen welzijn. Uit deze doelstelling volgen
vanzelf de eisen, die gesteld dienen te worden aan hen, die voor