504
13 DECEMBER 1950
dat nu wordt ingeluid, zal nog moeilijker zijn dan het afgelopene.
Dit geldt op internationaal terrein, waar de kansen, dat het slecht
kan gaan, groter zijn dan de goede vooruitzichten, als ook op na
tionaal gebied: de regering heeft in feite een surséance van be
taling nodig, en kan niet meer de economische unie met België
realiseren. Een dergelijke situatie vindt haar weerslag op de positie
van de gemeente. Spreker zal echter op deze sombere toestand
niet verder ingaan.
Het komt hem dienstig voor allereerst een enkel woord te zeg
gen over de rede van de heer Jongbloed. Het moet spreker van
het hart, dat dit betoog de indruk wekte eens sensatie te willen
maken. Het leek een rede, gehouden voor de verkiezingen voor de
Tweede Kamer of de Provinciale Staten. Vooral werd gesproken
over de algemene politiek, welke de Partij van de Arbeid voor
staat. Spreker zal hierop echter niet ingaan, want hij acht geen
enkele aanleiding aanwezig om de landspolitiek in dit debat over
het gemeentelijk bestuur te betrekken, en voelt er ook geen be
hoefte aan uiteen te zetten, waarom naar zijn inzicht De Volks
partij voor Vrijheid en Democratie zo voortreffelijk is.
De tirade van de heer Jongbloed over de academici acht spreker
niet erg gelukkig. Hij heeft hieruit opgemaakt, dat de academici
slechts theoretiseren en dat hun het practisch inzicht ontbreekt,
zodat zij voor het bestuur ongeschikt zouden zijn. Is de heer Jong
bloed echter zo een slecht huisvader, nu hij zijn eigen zoon een
academische opleiding liet genieten? Het is spreker niet bekend,
hoe de verhoudingen in de oude Raad waren: de tegenwoordige
kan hij echter goed en prettig noemen. Dat tussen de verschillende
fracties soms spanningen optreden, vindt hij niet verkeerd, maar
integendeel normaal en goed. De tegenstellingen, hetzij tussen
Burgemeester en Wethouders en de Raadsleden, hetzij tussen de
fracties onderling, kunnen zeer nuttig zijn, zolang men in de de
batten niet persoonlijk wordt. Men moet niet altijd critiek willen
hebben, maar evenmin is het gewenst, dat nimmer van een afwij
kend standpunt blijkt.
Voor spreker is elk raadslid gelijk, of hij nu academisch gevormd
is of niet. Voor de opvattingen van de deskundigen in de Raad,
onverschillig of deze al of niet hebben gestudeerd, heeft hij steeds
respect.
Het zou niet goed zijn, te veel te theoretiseren, maar wanneer
daarvoor het debat inzake het voorstel van de warmwatervoorzie
ning wordt aangehaald, dan wil spreker wel zeggen, dat naar
zijn overtuiging aan de stellingname over dit voorstel principiële
opvattingen ten grondslag lagen.
Bij deze aangelegenheid is dan ook geenszins de politiek er
bijgesleept.
Over de geuite bezwaren tegen het verloop van de besprekingen
in fractievergaderingen kan spreker niet oordelen.
De Partij van de Arbeid wil het uitsluitend eigendomsrecht op
eisen van progressiviteit: hiertegen moet spreker protest aante
kenen. Zonder uitvoerig in te gaan op de betekenis van dit woord,
meent spreker te mogen stellen, dat ook zijn politieke partij pro
gressief is. Ten stelligste ontkent spreker de mening te huldigen,
dat slechts diegenen die geld op tafel kunnen leggen, iets te
zeggen mogen hebben. Toen hij zijn stem gaf aan het bevorderen
van de particulieren bouwnijverheid, was dat niet om de bezitters
(waaronder ook vele kleine luiden zijn) een plezier te doen, maar
omdat naar zijn inzicht ondanks de door hem betreurde onbil-