13 DECEMBER 1950
507
bij de gasbedrijven niet in strijd. Hij dringt er nogmaals op aan,
deze verkoop te staken.
Naar sprekers mening is het beleid van het woning'noodbureau
en het optreden tegenover het publiek de laatste tijd (het zal
bekend zijn sinds wanneer) zeer veel verbeterd. Het doet hem ge
noegen dit te kunnen constateren.
Het antwoord van Burgemeester en Wethouders inzake het ge
mengd zwemmen is spreker tegengevallen. Hij is van oordeel, dat
bij een bespreking in een raadsvergadering hier een oplossing kan
worden gevonden. Het is toch niet de bedoeling deze zaak op de
lange baan te schuiven? Ofschoon spreker geen behoefte gevoelt
aan een commissie, zal hij indien anderen daarop prijs stellen
Jsich daartegen niet verzetten.
Ook spreker heeft het betreurd, dat de heer Ir. Wijs niet werd
benoemd tot Directeur van Openbare Werken. Naar hij meent, heb
ben hier overwegingen omtrent de godsdienstige gezindheid der
voorgedragenen de doorslag gegeven. Spreker is echter van oor
deel, dat genoemde functie niet op een niveau ligt, waarbij deze
motieven van betekenis mogen zijn. Maar dan heeft het er weinig
mee te maken, hoe men denkt en leeft. Daarnaast had Ir. Wijs
de functie al geruime tijd waargenomen.
Tenslotte wil spreker er op wijzen, dat hij het met de heer Veld
kamp eens is, dat het gemeentebestuur ten aanzien van de burger
lijke defensie zeer diligent moet zijn. De plannen op dit gebied zal
hij gaarne vernemen.
De VOORZITTER zegt op de eerste plaats zijn erkentelijkheid te
willen uitdrukken voor de dank, welke door alle sprekers aan hem
en de andere leden van het college van Burgemeester en Wethou
ders, alsmede aan de ambtenaren der gemeente, is gebracht.
De taak van bestuurder is mooi, maar ook zwaar: een vriendelijk
woord wordt daarom ten zeerste gewaardeerd, vooral in deze
moeilijke tijden. In de zeer warme woorden van de heer Jongbloed
klonk niettemin een zacht verwijt van handigheid en opportunisme.
Spreker meent goed te doen er op te wijzen, dat hij door twee grote
idealen wordt gedreven: Vooreerst is in zijn werk de grote drijf
veer: het belang van de gemeente Breda. Dit moet nu eens op
deze, dan weer op die wijze worden behartigd, naar gelang de
omstandigheden liggen. Slechts in zoverre acht hij zich een op
portunist. Daarnaast draagt spreker elke medemens genegenheid
toe, en hij meent daarbij te handelen in de richting door een groot,
Goddelijk gebod gewezen. Als spreker aan een diner van een glas
wijn geniet, let hij niet op het etiket: zo ook wil hij niet kijken
naar het uiterlijk van de mensen, die hij ontmoet.
Door enkele raadsleden is een principieel betoog gehouden over
de bevoegdheden van de verschillende organen in de gemeente. De
heer Veldkamp is hierin voorgegaan in een enthousiast betoog
waarnaar spreker met veel genoegen heeft geluisterd. Deze meent,
dat de Raad in betekenis afneemt, en ook de heer Toxopeus is
hierop teruggekomen. Spreker is echter van mening, dat de ge
meenteraden geenszins een crisis doormaken, en zeker niet de
Bredase Raad. Deze heeft een groot gezag en spreker heeft nim
mer gehoord, dat hierover minder loffelijk zou worden gesproken.
De gemeenteraden hebben een slechte tijd medegemaakt, nl. toen
een Had-je-me-maar daarin zitting kon krijgen. In de tegenwoor
dige omstandigheden kan niet meer van een crisis worden gespro
ken, als de verschillende organen maar goed samenwerken en hun