508 13 DECEMBER 1950 volle energie voor de gemeente inzetten. Want het is zo, dat het prestige niet samenhangt met enig ambt of wat dan ook, maar slechts door eigen daden wordt verdiend. De Voorzitter betwijfelt, of beide sprekers de kwestie geheel juist hebben gesteld. De Raad is het hoofd van de gemeente: hij geeft dan ook de richting van het beleid en bestuur aan. De voor bereiding van zijn besluiten en de uitvoering daarvan is opgedra gen aan Burgemeester en Wethouders, en in enkele gevallen aan de Burgemeester. Deze kennen de mening van de Raad en moeten daar rekening mede houden: want al hetgeen Burgemees ter en Wethouders of de Burgemeester voorbereiden, moet de Raad passeren; het budgetrecht is de ruggegraat van de macht van de Raad. Nu is het wel zo, dat dit budgetrecht iets of wat is ge denatureerd, in deze ruggegraat is iets onnatuurlijks gekomen, doordat men is ontwend de offers zelf te brengen, wijl men de rekening bij de rijksregering kon indienen. Zo is het nog onlangs in deze Raad voorgekomen, dat men besloot tot het doen van een uitgave, maar geen dekkingsmiddel aanvaardde. Toch kan het in wezen geen novum worden genoemd, dat voor een uitgave een dek king noodzakelijk is. Zo is de verhouding ook in elk gewoon huis houden, waar men niet koopt, als er geen geld is. De voorbereiding is opgedragen aan het college van Burgemees ter en Wethouders, waarvan alle wethouders uit de Raad zijn voort gekomen, als zijn vertrouwensmannen. Deze taak en macht berust nu eenmaal niet bij de Raad, maar wordt uitgeoefend onder een verantwoordingsplicht jegens hem. Spreker zal zich steeds verzet ten, indien men deze taak mede aan anderen zou willen opdragen: dit zouden deskundigen, invloedrijke personen uit de Raad zijn, die echter niet gehouden zouden zijn tot de plicht van het afleg gen van verantwoording, welke op Burgemeester en Wethouders rust. Hiermede zouden de juiste verhoudingen worden gekeerd en de macht en de betekenis van de Raad worden verkleind. Het zou een groot verlies voor het democratisch bestel betekenen. Niemand minder dan Professor Van Poelje heeft eens gezegd, dat het de ernstigste fout is, die men kan begaan, wanneer men beweert, dat de Raad alléén de macht heeft. De voorbereiding, vooral van be langrijke zaken, eist beraad, tijd, inspanning en rusteloze concen tratie. Wanneer het voorbereidende werk is verricht, dan moet het onderwerp aan de Raad worden voorgelegd, die hierover beraad slaagt, overleg pleegt en beslist. De voorbereiding kan spreker niet uit handen geven van het college van Burgemeester en Wethouders: een college van 37 man, als de Raad, zou wel kunnen administre ren, doch niet besturen. Door genoemde sprekers is ten aanzien van de verantwoordings plicht het onderscheid gemaakt tussen autonomie en zelfbestuur. Doch Burgemeester en Wethouders hebben zich nog nimmer op deze juridische distinctie beroepen, maar steeds de inlichtingen verstrekt, welke de Raad wenste. Indien in de Gemeentewet wordt opgenomen, dat ook voor het zelfbestuur verantwoording aan de Raad verschuldigd is, dan verandert daardoor aan de feitelijke gang van zaken in deze Raad niets. Spreker heeft deze plicht steeds als een primair recht van de Raad beschouwd en in de op dit stuk be staande gedragslijn van het gehele college van Burgemeester en Wethouders zal geen wijziging worden gebracht. Er is gevraagd naar een vijf-jaren-plan voor de investeringen. Men denkt toch niet, dat Burgemeester en Wethouders niet een

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1950 | | pagina 508