14 DECEMBER 1950 519 id. Spre- bedoelde Iverigens rekening chte dag ruk, dat inspant het ver- lank aan lij is er ten volle wethou- te mo- letekenis niet kan hjj worden, rgelegde ester en wie hij n werken, de ge- et juist, fractie- aan. Het uchtbare vare, in- andeling het ge er heeft l, om na ïige wij- elte van aardbare r echter aan zijn iële po- Het ligt irichting te lange in deze Spreker ester en en, een plossing le: en in de van het en de fractievoorzitters van de onderscheiden politieke partijen onder nadrukkelijke uitzondering hierbij van de fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid uitermate nuttig is geweest. Zeer terecht, Mijnheer de Voorzitter, bent U niet ingegaan op de politieke pro- pagandaspeech van de heer Jongbloed, die hij in deze Raadszaal niet behoort te houden. Wanneer de heer Jongbloed met name ook mijn fractie verwijt, dat wij de politiek halen bij de gemeentezaken, dan vraag ik mij af veronderstellend dat dit juist zou zijn, waarop ik nog nader terugkom of de fractievoorzitter van de partij, waarvan de wijn geen krans verdient, maar wier roem m.i. gisteren toch een bepaald kwalijk riekende geur heeft verspreid, wel niet een heel slecht voorbeeld heeft gegeven. Wanneer ik ondeugend zou willen zijn, Mijnheer de Voorzitter, dan zou ik mij kunnen afvragen, of de omstandigheid, dat de heer Jongbloed niets meer kan doen, dan een politiek propagandapraatje houden, te wijten is aan het feit, dat in zijn partij de z.g. jonge academici ontbreken. Alhoewel ik in de gedachtegang van de heer Jongbloed nog slechts aan de theoretische beschouwingen zou zijn toegekomen, zou de vraag gesteld moeten worden alleen gelet op de inhoud van de rede van de heer Jongbloed of in zijn fractie ook het practische, en dan vooral het politiek practische inzicht ontbreekt. Mijnheer de Voorzitter, ik ga daar voorlopig aan voorbij. Uit mijn rede zult U begrepen hebben, dat mijn fractie alhoewel zij daartoe meer dan een reden zou hebben geen behoefte had de goede verhou dingen in deze Raad, welke er mede dank zij de nu en dan optre dende spanningen bestaan, op de helling te brengen. Ik merk op, dat nadien de goede verhoudingen van andere zijde inderdaad op de helling gezet werden, want het betoog van de heer Jongbloed was meer dan dat van een vriend, die mijn feilen toont. Voor die zijde zouden de onaangename repercussies daarvan in de practische politiek in deze gemeente waarschijnlijk ernstiger zijn dan voor mijn fractie. Nochtans, Mijnheer de Voorzitter, mijn fractie heeft geen behoefte aan die onprettige verhoudingen. Mijn fractie heeft geen behoefte aan politieke demagogie in de Raad. Mijn fractie heeft uitsluitend en alleen en dit is de duidelijke teneur van mijn betoog van gisteren behoefte aan een goed en waardig bestuur van deze stad, waarbij de fractie der K.V.P. evenals de andere fracties zich laat leiden door haar eigen partij-politieke beginselen. In veel gevallen lopen de practische resultaten der onderscheiden politieke groeperingen samen, welke resultaten dan ook de belang- rijke basis ziin voor een veelvuldig samengaan bij het nemen van beslissingen. Wanneer evenwel een punt aan de orde komt, waarover de beginselen verdeeld zijn en ook practisch niet hetzelfde resultaat \Jbereikt kan worden, dan wordt bij een dergelijke aangelegenheid de /politiy er niet met de haren biigesleept. Dat doet men, wanneer men zoals de heer Jongbloed gisteravond deed de progressiviteit van de K.V.P. in twijfel trekt, de motie-Lucas en het belasting debat in de Tweede Kamer en de rede van Professor Van der Ven, waarvan de heer Jongbloed blijk geeft persoonlijk geen kennis te hebben genomen, er bij haalt, alsmede door een tirade, als zouden de K.A.B. en de A.K.W.V. als zodanig in de K.V.P. op niet verant woorde wijze samengaan. Mijnheer de Voorzitter, thans genoeg hierover. Ik kom aan de zaken, zoals ik mij gisteren aan de zaken hield. I. Wanneer ik dan gisteren opmerkingen gemaakt heb over de dalende betekenis van de Raad en de daarmede verband houdende verantwoordingsplicht van B. en W., dan ben ik blij, dat ik deze

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1950 | | pagina 519