528
14 DECEMBER 1950
omdat deze thans iedere uitspraak omtrent de opgeworpen twist
punten vermijdt. Het deed hem denken aan een onlangs door hem
gelezen geschrift van een Antwerps advocaat, over „De lof van de
hypocrisie", beschrijvende hoe de mensen elkaar steeds met een
masker tegemoet treden.
De heer Jongbloed ontkent thans een verkiezingsrede te hebben
gehouden. Tot sprekers spijt kan hij niet anders doen dan herhalen,
dat voor zijn oren diens rede toch wel als zodanig heeft geklonken.
De Raad is een politiek college. Kunnen de raadsleden het over
vele zaken met elkander eens zijn, in bepaalde gevallen komt het
verschil in politiek inzicht niettemin naar voren en dan is het ook
goed, dat men het debat in de sfeer van de onderscheiden beginse
len stelt: zo was het naar sprekers opvatting in de onderhand be
rucht geworden kwestie van de badgeysers (en met deze opmer
king wil spreker voorgoed van dit onderwerp afstappen!) Iets an
ders is het evenwel, wanneer men de algemene beginselen van de
verschillende politieke partijen gaat bespreken. De heer Jongbloed
heeft naar eigen mededeling de verleiding niet kunnen weer
staan om bij deze algemene beschouwingen over de begroting wijd
lopig in te gaan op de politieke beginselen van zijn partij, en hierbij
zelfs de landspolitiek te betrekken. Hierin ziet spreker geen nut.
Hij meent, dat zulks zelfs in de Staten-Generaal niet geschiedt: het
is kennelijk iets wat alleen geschiedt op een politieke vergadering.
De heer Jongbloed zal toch niet gemeend hebben, hiermede in deze
Raad te bereiken, dat men van politiek standpunt verandert? Naar
sprekers mening heeft het slechts zin het politieke pad te betreden,
wanneer daar op grond van de feiten en voorstellen aanleiding toe
is.
Op de door spreker gemaakte opmerking over de academici be
hoeft hij niet terug te komen: naar hij stellig meent, had de heer
Jongbloed deze personen bij zijn betoog in eerste instantie
een zeker gebrek aan practische zin verweten.
Naar sprekers mening is het niet onjuist te achten, wanneer
van de zijde van de K.V.P. een mening als fractie-standpunt ken
baar wordt gemaakt. In de huidige constellatie hebben de leden van
de andere politieke groeperingen rekening te houden met de om
standigheid, dat zij in een minderheidspositie verkeren. Voor spre
ker weegt de hieraan te verbinden consequentie nog zwaarder dan
voor de fractie van de P.v.d.A. In het debat tracht hij dan ook
alleen te overtuigen.
Samenvattend kan spreker zeggen, dat het betoog van de voor
zitter van de fractie van de P.v.d.A. hem niet heeft kunnen be
koren, omdat daarvan geen resultaten te verwachten waren. Hij
hoopt dat de prettige verhoudingen in de Raad er niet ongunstig
door zullen worden beïnvloed.
Komende tot de begrotingsdebatten in engere zin, merkt spreker
op, dat het antwoord van de Voorzitter over de verantwoordings
plicht van Burgemeester en Wethouders aan de Raad hem zeer
heeft verheugd. Men zou kunnen stellen, dat de Raadsleden, die
deze zaak ter sprake brachten, een open deur inliepen: want de
Voorzitter antwoordde, dat ook voor het medebewind verantwoor
ding werd en zal blijven worden gegeven. Inmiddels is spreker blij,
dat het nu voor iedereen duidelijk is komen vast te staan, dat deze
deur inderdaad open staat, want hierover was twijfel gerezen. Het
is niet sprekers bedoeling geweest om inmenging van de Raad te
kunnen verkrijgen in de voorbereiding, welke aan Burgemeester en
Wethouders is opgedragen. Dit werk behoort aan dit college, als