540
14 DECEMBER 1950
gezegd, dat er een gehele geschiedenis aan verbonden is. Hij kan
dat begrijpen, maar dan is nu door de gewijzigde verhoudingen de
taak van de overheid beëindigd. De overheid moet dus thans haar
initiatief stoppen om het particulier initiatief zijn gang te kunnen
laten gaan. De aankoop van toestellen is door het financierings
instituut gemakkelijk gemaakt. Spreker kan zich met het tussen
voorstel verenigen, mits de vraag aan de orde wordt gesteld of de
overheid al dan niet handel moet blijven drijven.
Wethouder VAN HOUTEN merkt op, dat de heer Van Gisbergen
gesproken heeft over een middenstandsprincipe, terwijl de heer
Kramers de vraag gesteld wil zien, of de overheid al dan niet
handel moet drijven. Als men nagaat hoe deze zaak elders is gere
geld dan ziet men in alle giemeenten samenwerking met de organi
saties. De landelijke organisaties hebben opnieuw contact met de
Gasstichting opgenomen. Voor de middenstandsorganisaties, die
met de Gasstichting samenwerken, is de vraag of de overheid al
dan niet handel mag drijven, niet aan de orde. Deze vraag kan geen
principiëel standpunt van de middenstandsorganisaties zijn, aan
gezien in dat geval niet in alle gemeenten samenwerking zou zijn.
Het gaat nu over de samenwerking tussen de overheid en het par
ticulier bedrijf. En wel over het stimuleren van het gasverbruik
enerzijds en het in de handel brengen van gastoestellen anderzijds.
Gezien de samenwerking is hier dus geen sprake van handeldrijven.
Moet Breda in dit opzicht thans een uitzonderingspositie gaan
innemen
De VOORZITTER is van oordeel, dat aan het gasbedrijf ten be
hoeve van de exploitatie een behoorlijke armslag gegeven moet
worden. Een bedrijf heeft armslag nodig, doch men dient er voor
te waken, dat te ver wordt gegaan. Om die reden acht hij
het tussenvoorstel verstandig. De in te stellen commissie kan de
zaak dan in haar geheel bezien. Spreker heeft er dus geen bezwaar
tegen, dat deze materie bezien wordt; wel heeft hij er bezwaar
tegen, de overeenkomst thans plotseling te verbreken, aangezien de
meeste raadsleden de draagwijdte daarvan niet kunnen overzien.
Wenst echter de heer Van Gisbergen zijn voorstel in stemming te
brengen, dan zal zulks geschieden.
De heer VAN GISBERGEN verzoekt zijn voorstel in stemming
te brengen.
De heer VAN SWOL merkt op, dat, indien de middenstand met
de gemeente geen zaken meer wil doen, alles weg is. Geschiedt dit
a bout portant, dan wordt daardoor het belang van de kleine man
niet gediend. Hij wil hierbij opmerken dat bij het gebruik maken
van het financieringsinstituut de kopers 7% kosten hebben. Spreker
zou gaarne willen weten, welke onkosten men heeft, indien recht
streeks bij de Lichtbedrijven wordt verkocht. Hij zou dus willen
weten welke kant de voordeeligste is.
De VOORZITTER vindt het niet juist, dat thans een beslissing
wordt genomen, hoewel hij aan de heer Van Gisbergen een stem
ming niet wil onthouden.
De heer VAN GISBERGEN is na beraad bereid zijn voorstel in
te trekken, onder voorwaarde, dat op korte termijn het overleg
tussen de Wethouder van de bedrijven, de Gascommissie en de
Organisatie van de installateurs zal plaats vinden.