14 DECEMBER 1950 543 Van urgentie op te stellen, waardoor een kleine kans bestaat dat alsnog deze deuren zullen worden aangebracht. Hoewel ik het met deze verschillende leden eens ben dat het voor bejaarde mensen wel een bezwaar is, deze deurenloze keuken-kamer, moge ik Burgemeester en Wethouders en de samenstellers van ge noemd plan, op het hart drukken, dat de bewoners in de huizen op de Schoolakker reeds zolang uitzien naar de genoemde en vaag toegezegde voorzieningen. Mijnheer de Voorzitter, ik moet nog even terug komen op de „uitgeklede" woningen in het Heuvelkwartier. Het is ons allen bekend dat vele woningen in dat kwartier voorzien zijn van een onafgewerkte douchecel, d.w.z. de cel is aanwezig, in vele woningen zijn de leidingen aangebracht, doch de hoofdzaak de douche ont breekt met zijn toebehoren, met het gevolg, er is een ruimte aan wezig die nu gebruikt kan en zal worden als bergplaats, b.v. kolen hok, doch niet beantwoord aan het nuttige doel, een bad gelegen heid. Het is de Raad bekend dat financiële redenen gegolden hebben om deze douchecellen niet geheel te voltooien. Nu hebben de meeste leden, zo niet allen, hun bezwaren geuit tegen deze onvolmaaktheid van de woningen, waaronder in de eerste plaats de ontbrekende douche gerekend mag worden. Maar Mijnheer de Voorzitter het grootste deel van de Raad heeft in de vorige zitting deze gedeeltelijk onvolmaakheid, willens en wetens willen hand haven, toen zij met grote meerderheid tegen het voorstel van uw College stemden om geijsers in huur aan de inwoners verkrijgbaar te stellen. Als motief voor deze afwijzing gold: „het particuliere belang moet voorrang hebben." Zij wisten dat door deze afstem ming honderden inwoners achtergesteld werden bij enkele sanitair- installateurs. Deze inwoners mijnheer de Voorzitter behoren in overgrote meerderheid tot de arbeidersklasse, mensen, die van de ene week in de andere moeten leven en er niet aan kunnen den ken bij een installateur een geijser te kopen, ook niet met behulp van het financierings instituut, waar zij een aanmerkelijk hogere prijs zouden moeten betalen. Mijnheer de Voorzitter, moeten nu onze mooie woningen door de te betreuren zienswijze van de meerderheid van de Raad, zo onafgewerkt blijven voortbestaan? Kan deze meer derheid gedogen dat deze bewoners zich moeten behelpen met een teiltje water terwijl er zo'n prachtige gelegenheid in hun woning aanwezig is? Of vindt deze meerderheid het voldoende dat een leiding kraantje boven de gootsteen hun wekelijkse bad is Mijnheer de Voorzitter ik kan het haast niet geloven, daarom zou ik Burge meester en Wethouders de volgende vraag willen doen, gezien de onbruikbaarheid' van de douchecellen, gezien het vermoeden dat deze cellen gebruikt zullen worden Voor doeleinden waarvoor zij niet bestemd zijn, of Burgemeester en Wethouders bereid zijn deze kwestie alsnog eens nader te bezien. Mijnheer de Voorzitter, bij de begroting van 1950 heb ik gewezen op de klachten die vernomen zijn van verschillende bewoners, over de minder gewenste toestanden in en om onze nieuwe woningen. Ik gaf hierbij in overweging om aan deze toestanden een halt toe te roepen, door een technisch ambtenaar aan te stellen die naast zijn technisch kunnen tevens voldoende paedagogisch onderlegd was, om hierin regelend te kunnen optreden. Uw antwoord mijnheer de Voorzitter hierop luidde, dat u dit gaarne over zou nemen. Het antwoord dat Burgemeester en Wethouders thans op de vraag in het centraal rapport geven luidt, het toezicht geschiedt door een

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1950 | | pagina 543