6 19 JANUARI 1950 leden door het overlijden op betrekkelijk jeugdige leeftijd van de heer van Schendel, Commandant der Brandweer. Als uitgangspunt voor de feiten, welke het jaar 1949 in cijfers en getallen kunnen weergeven, wil ik nemen de groei van de be volking. Op l-l-'49 had Breda 87598 inwoners. Op l-l-'50 was het aantal gegroeid tot 89500. Dat is een toename van 1904 personen. Deze toename wordt voor ongeveer veroorzaakt door de om standigheid, dat het aantal geboorten (2186) veel groter is dan het aantal sterfgevallen (754). Hoewel het geboortecyfer na 1946 da lend is 1946 30,2 per mille 1947 29.0 per mille 1948 26,7 per mille 1949 24,9 per mille en zich in die richting van een vooroorlogs peil beweegt (1939 21,5 per mille) groeit Breda nog steeds en wel in hoofdzaak door de zeer gunstige verhouding tussen het aantal geboorten en het aan tal sterfgevallen ofschoon het aantal sterfgevallen in verhouding tot het aantal inwoners zich niet op het gunstige niveau van 1948 heeft kunnen handhaven. Het jaar 1949 is in dit opzicht gelijk aan 1946 en 1947 nl.8,6 per mille. Behalve door de geboorte- en sterftecijfers wordt het bevolkings aantal bepaald, door vestigingen en vertrek. Het resultaat van deze 2 bewegingen is een vestigingsoverschot van 472 personen. De woningnood verhinderde, dat het vestigingsoverschot groter werd. Uit zeer recente gegevens is bekend, dat enige honderden perso nen, die thans nog elders moeten blijven wonen, hier werken en hier dus woonruimte behoeven. Het cijfer van 472 van het vesti gingsoverschot blijkt bij ontleding veroorzaakt te worden doordat zich hier meer mannen van jeugdige en middelbare leeftijd vestigden, dan er vertrokken. Dit is voor Breda een opmerkelijk verschijnsel en kan er op wijzen, dat de stad voor mannelijke werkkrachten meer werkgelegenheid biedt dan vroeger. De stijging van het inwonersaantal is één der oorzaken van de dynamiek, waardoor het tegenwoordige bestuur wordt gekenmerkt. Meer mensen betekenen grotere behoefte aan woningen, werkge legenheid, scholen, kerken, vermaakcentra. Onze stad groeide in 6% eeuw geleidelijk tot wat ze was in het begin van 1900. Reke ning houdend met het tegenwoordige gebied had de gemeente, toen ongeveer 45.000 inwoners. Thans is dit aantal 89500 en het wordt voor 1970 geschat op 124.500 inwoners. Dit betekent dat twee generaties aan stadsuitbreiding ongeveer het drievoud moeten doen van wat eens de generaties deden in 6(4 eeuw. Wij beklagen ons daarover niet. Onze technische middelen zijn verbeterd. Bovendien is het prettig' voor de mens om uit te bouwen. Duidelijk is het echter, dat bij de haast, waartoe de omstandig heden nopen, men gemakkelijk fouten maakt. Stedebouwkundig zijn wij als het ware uit onze krachten gegroeid. Lintbebouwing, ontsierende woningen en confectiehuizen zijn er de bewijzen van. Maar er wordt gewerkt en gestreefd om het zo goed mogelijk te doen. Wij trachten door goede adviseurs en door onderling overleg zo veel mogelijk fouten te vermijden. Dat in het afgelopen jaar één onzer voornaamste adviseurs, Ir. Verhagen, tot doctor ho noris causa werd benoemd en dat een tweede Prof. Granpré Molière op uitzonderlijke wijze werd gehuldigd, moge een aanwijzing zijn

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1950 | | pagina 6