15 MAART 1950
85
der voorwerpen veel ruimte en moeite eisen. Daarbij komt nog dat
er geen bergruimte aanwezig is. Het is echter wel noodzakelijk
dat! de gemeente een tentoonstellingsgebouw heeft. Een museum
behoort zo mogelijk verbonden te zijn aan een tentoonstellingsge
bouw, want een museum zonder tentoonstellingsruimte is een dode
ruimte. Het museumbestuur zou niets liever willen, daar men dan
vaak na het bezichtigen van de tentoonstelling naar het museum
zal gaan.
De heer MOL heeft reeds diverse tentoonstellingen in het museum
medegemaakt. Bovendien beschikt het Bestuur over schotten, die
opgesteld worden en waartussen de voorwerpen geborgen liggen.
Zodoende is een gedeelte der ruimte disponibel om beschikbaar te
stellen. Hij is derhalve van mening, dat aan het crediet deze voor
waarde verbonden dient te worden.
De VOORZITTER vindt het beter niet imperatief op te treden.
Spreker wil wei het verzoek van de Raad overbrengen.
De heer MOL zegt, dat reeds meerdere malen een beroep op het
Museumbestuur gedaan is, doch steeds zonder succes. Daarom
moet deze voorwaarde gesteld worden.
De VOORZITTER is het met de heer Mol eens, dat de toestand
tot nu toe niet bevredigend is geweest. Spreker wil derhalve ern
stig streven naar een oplossing, maar de door de heer Mol geuite
voorwaarde dient niet dwingend voorgeschreven te worden. Het is
zeer wel mogelijk, dat het Bestuur ernstige bezwaren heeft.
De heer MOL stelt voor het onderhavige voorstel aan te houden.
De VOORZITTER zegt, dat het Bestuur de moed niet ontnomen
moet worden. Het museum heeft momenteel een spaarzame ver
lichting.
De heer SCHIJEN voelt wel iets voor het idee van de heer Mol,
omdat van het Museumbestuur weinig medewerking te verwachten
is. Hij steunt derhalve het voorstel van de heer Mol, om deze zaak
aan te houden. De Raad heeft dan een stok achter de deur.
De VOORZITTER merkt op, dat de Raad het Bestuur volkomen
in zijn macht heeft.
De heer JONGBLOED zegt, dat hij het idee van de heer Mol toe
juicht. Hij herinnert zich het museum bezichtigd te hebben, toen
er ook een tentoonstelling in wercf gehouden. Een goede verlichting
is van belang, zodat hij het geen fraaie oplossing vindt, de ver
lichting te weigeren als het museum niet 2 maanden afgestaan
wordt.
De VOORZITTER merkt op, dat de heer Jongbloed het idee van
de heer Mol toejuicht om in de staart te kunnen knijpen.
De heer MEYS is het wel eens met de mening van de installa
teur, dat de roosters niet zo noodzakelijk zijn. Misschien zijn ze
helemaal niet nodig. Het kan goed mogelijk zijn, dat ze het effect
schade doen. Spreker heeft dezelfde verlichting gezien in een ge-