19 FEBRUARI 1951 105 De heer JONGBLOED zegt erkentelijk te zijn voor het door de wethouder gegeven antwoord, ofschoon hij zich toch niet ten aan zien van deze zaak geheel bevredigd kan voelen. Met betrekking tot de nieuwe functie merkt spreker op dat Burgemeester en Wethouders niet de bevoegdheid hebben om, zon der de Raad, een nieuwe functie te creëren; zij doen dan afbreuk aan het budgetrecht van de Raad. Hij gelooft niet dat Burgemees ter en Wethouders de bevoegdheid hebben om in het lopende jaar nieuwe betrekkingen te creëren. Doen zij dat toch dan kan dit gevaarlijk zijn. In dergelijke gevallen geeft de Raad Burgemeester en Wethouders gewoonlijk zijn zin. Maar principieel moet eerst bij de raad een crediet gevraagd worden voor deze functie. Spreker vraagt Burgemeester en Wethouders alsnog de betreffende post te verhogen en aan de Raad voor te leggen. De kwestie omtrent een meester in de rechten staat spreker niet aan. Voor de onderhavige functie komt hier op de eerste plaats in aanmerking iemand met kennis op sociaal gebied. Een sociaal-economische studie had hij beter geacht dan meester in de rechten en hij dringt er op aan om ook mensen, die niet ge gradueerd zijn een kans te geven, als ze even goed zijn. Men moet niet in de advertenties op de voorgrond plaatsen dat gegradueerden voorrang hebben. Velen studeren aan een hogeschool terwijl ze er eigenlijk niet thuis horen, terwijl velen die het niet kunnen betalen de kans missen om aan een dergelijke school te studeren. Spreker heeft ook bezwaar tegen het plaatsen van een derge lijke advertentie in zoveel bladen. Hij acht plaatsing alleen in de meer specifieke tijdschriften ruimschoots voldoende. Hij heeft met genoegen vernomen, dat in de toekomst de daar voor in aanmerking komende oproepingen ook in „Het Vrije Volk" geplaatst zullen worden. Wat de benoeming betreft is spreker ook wel van mening dat Burgemeester en Wethouders formeel bevoegd zijn tot benoemen, doch hij vraagt slechts of Burgemeester en Wethouders de burger lijke instelling van weldadigheid in de gelegenheid willen stellen advies over de sollicitanten te geven. Wethouder ROMSOM zegt dat op de betreffende vacature tot heden 120 sollicitanten zijn ingekomen. Hij is ook van mening dat met het plaatsen van de oproeping in enkele tijdschriften had kunnen worden volstaan. Spreker zegt verder, dat de sollicitaties grondig bekeken en tegen elkaar afgewogen worden door de gemeente-secretaris, de chef van de afdeling personeelszaken, de directeur van de dienst van sociale zaken en hemzelf. Hij is van mening, dat de burgerlijke instelling in deze niet gehoord moet worden, gezien de consequen ties die een en ander met zich medebrengt. Volgens hem zou dan iedere raadscommissie gehoord dienen te worden bij een vacature in een bepaalde tak van dienst. De heer JONGBLOED meent te moeten opmerken dat de bur gerlijke instelling van weldadigheid niet vergeleken moet worden met een raadscommissie. Deze instelling is een autonome instel ling. Spreker ziet niet in waarom er consequenties aan vast zou den zitten, als de burgerlijke instelling gehoord zou worden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1951 | | pagina 105