172
11 APRIL 1951
zelt, of iets juist of onjuist is, c!oe het dan niet". De Voorzitter
heeft deze uitspraak aan de leden voorgehouden bij de debatten
over de Havendemping. Spreker is teen aan deze stelregel trouw
gebleven, en hij is voornemens het thans ook weer te doen. Intus
sen is er nog een kleine gelegenheid, dat men hem van de onjuist
heid van zijn redeneringen zou overtuigen.
De heer KAMPHUIJS zegt niet te willen herhalen hetgeen door
de tegenstanders van dit voorstel in de vorige vergadering en
door de heer Vermeulen reeds naar voren is gebracht.
Hij wil slechts enkele opmerkingen maken, naar aanleiding van
hetgeen door sommigen in deze vergadering is gezegd.
Herhaaldelijk is gewezen op de congressen, die in de stad zul
len worden gehouden. Toen deze congressen naar Breda werden
getrokken, werd gedacht aan een verbouwing van „Concordia",
waardoor gelegenheid zou komen om grotere groepen personen
(tot 400 mensen) te laten dineren, hetgeen voor vele congressen
van groot belang is. Nu zal deze verbouwing niet doorgaan, wat
wel tot gevolg zal hebben dat meerdere congressen zullen worden
afgezegd.
De heer Jongbloed heeft gezegd, dat nu de Raad in 1949 eenmaal
a heeft gezegd, hij thans ook b moet zeggen. De Raad heeft toen
een bedrag van 25.000,uitgetrokken, waarvan de Stichting
nog slechts 5.000,heeft verbruikt. Daardoor staat de Raad
nog betrekkelijk vrij.
Aan de heer Schijen zou spreker de raad willen geven ook eens
buiten zijn eigen miiieu te leren kijken. Het argument, dat de ge
meente dit feest moet houden, gaat niet meer op, nu het accent
Van het 700-jarig bestaan is verlegd naar Breda-Oranjestad.
Spreker kan niet de opvatting delen, dat de Raad nu maar een
beslissing moet nemen, om dan af to wachten of hierop de goed
keuring van Gedeputeerde Staten wordt verkregen, waarbij reeds
nu van het bcroepsreeht wordt afgezien. Spreker meent, dat de
Raad in deze eigen verantwoording moet dragen en deze niet op
hogere instanties kan afschuiven.
De heer DRïON heeft alle lof en hulde voor de ondernemings
geest van het Stichtingsbestuur. Toch heeft hij een ernstig be
zwaar tegen het voorstel. Pïij vreest namelijk, dat de plannen voor
de toekomst van het Valkenberg in strijd komen met de gedachte
oplossing van het Verkeersprobleem. Vroeg of laat zal rekening
moeten worden gehouden met het verkeer naar en van de binnen
stad, en zal althans een deel van het Valkenberg daaraan dienst
baar moeten worden gemaakt. Ook in de plannen welke verleden
jaar in de Raad door de heer Ir. Wijs van Openbare Werken zijn
toegelicht, was het Valkenberg betrokken. Onder deze omstandig
heden betwijfelt spreker, of het nu verantwoord is deze belang
rijke uitgaven voor het Valkenberg te voteren,voor werken, welke
later zullen blijken van slechts betrekkelijk korte duur te kunnen
zijn.
Spreker heeft op deze grond vooralsnog bezwaren tegen dit
Voorstel. Overigens echter kan hij zich verenigen met de argumen
ten, welke door de voorstanders er van naar voren zijn gebracht.
Indien hij gerustgesteld zou worden omtrent de plannen met het
Valkenberg, zal hij zijn stem aan het voorstel kunnen geven.
Wethouder MEIJS zegt zich te zullen beperken tot de financiële
aspecten van dit voorstel, en zich zoveel mogelijk te zullen ont-