212
16 MEI 1951
en Wethouders voorgestelde werkwijze heeft, vreest spreker, de
Raad nog slechts recht van sanctie.
De vrees, dat hierdoor bij de burgerij voortijdig bepaalde ver
wachtingen worden gewekt, lijkt spreker onnodig. Vooreerst be
staat voor Burgemeester en Wethouders de mogelijkheid van een
vertrouwelijk overleg met de Raad. Daarnaast kan spreker zich
voorstellen, dat in bepaalde gevallen inlichtingen aan de pers wor
den gegeven. Hieraan kan een bepaald beleid van Burgemeester en
Wethouders ten grondslag liggen. Spreker acht de voorlichting
van de pers door Burgemeester en Wethouders, die dan zelf in
handen hebben wat gepubliceerd wordt, in vele zaken nuttig (bv.
omtrent de feesten 1952).
De heer JONGBLOED kan zich met de opmerking van de heer
Veldkamp verenigen. Voor het prestige van de Raad is het beter,
dat eerst met deze overleg wordt gepleegd, voordat besprekingen
worden gevoerd met Gedeputeerde Staten en de investeringscom
missie.
De Raad moet toch gekend worden in de bepaling van de urgen
tie der verschillende plannen. Met de heer Veldkamp is spreker
het eens, dat in het voorstel van Burgemeester en Wethouders een
verkeerde volgorde ligt opgesloten en dat men dus de gang van
zaken moet omkeren.
De heer TOXOPEUS meent, dat het niemand verbazen zal wan
neer hij zich geheel en al schaart aan de zijde van de heren Veld
kamp en Jongbloed.
Wethouder MEIJS wil gaarne aannemen, dat het verkeerd be
grip, dat bij de Raad schijnt te zijn ontstaan over de bedoeling van
Burgemeester en Wethouders, veroorzaakt is door de wijze, waarop
dit schrijven is geredigeerd.
Hun bedoeling is niet anders dan door de heer Veldkamp wordt
gewenst. Vooraf zal de Raad dus steeds over bepaalde belangrijke
plannen gepolst worden.
Het heeft echter geen zin voorstellen te doen en de Raad be
sluiten te laten nemen, waarvan men bij voorbaat weet, dat zij niet
goedgekeurd zullen worden.
Burgemeester en Wethouders zullen dus, na de mening van de
Raad te hebben gepeild, in overleg treden met Gedeputeerde Staten
en de investeringscommissie, en als vaststaat, dat deze geen be
zwaren hebben de uiteindelijke voorstellen voor de definitieve
aanneming of verwerping aan de Raad doen.
De heer VELDKAMP neemt graag nota van deze mededeling.
Uit het voorstel leest hij echter een andere opvatting.
Wethouder MEIJS zegt, dat beslist geen andere bedoeling aan
wezig is.
De VOORZITTER bevestigt dit.
De heer VELDKAMP verneemt gaarne het standpunt van Bur
gemeester en Wethouders omtrent de voorlichting aan de pers.
Wethouder MEIJS zegt, dat aan de pers die voorlichting zal
worden gegeven, welke nuttig- en gewenst is. De tot nu toe ge
bruikelijke wijze zal echter niet meer gevolgd kunnen worden.