18 JANUARI 1951
21
Dan zullen voortaan slechts bevoegde krachten kunnen worden
benoemd.
De heer BRINKERHOF zegt, dat de raadsleden terzake nog een
nader voorstel, waarop een tweede candidate vermeld stond, is
toegezonden. Het past hem niet in een openbare vergadering hier
over iets te zeggen. Indien evenwel Burgemeester en Wethouders
de ingekomen rapporten hadden gelezen, dan had de tweede can
didate niet voorgedragen mogen worden.
Wethouder MEYS meende, dat het juist was de bevoegde candi-
daten te vermelden. Aan de Raad kan dan overgelaten worden, op
welke candidate de keuze dient te Vallen.
De heer BRINKERHOF wil hierop niet verder ingaan. Het een
en ander heeft hem echter bevreemd.
De heer STUBENROUCH acht het het beste om in afwachting
van de wettelijke regeling slechts bevoegde krachten te benoemen.
De Raad zal hiertegen zeker geen bezwaar hebben. Naar aanleiding'
van de opmerking Van de heer Brinkerhof zegt spreker, dat hij de
sollicitatiestukken ter inzage heeft gehad en van oordeel is, dat er
geen reden bestaat bedoelde candidate niet op de voordracht te
plaatsen.
Hierna gaat de Raad tot stemming over.
Ingeleverd worden in totaal 32 stembiljetten, waaruit blijkt, dat
30 stemmen zijn uitgebracht op Mej. A. M. Kneppers, 1 stem op
mej. A. Erdtsieck, terwijl 1 stembiljet blanco is ingeleverd, zodat
Mej. A. M. Kneppers is benoemd tot leidster aan de Openbare Mon-
tessori-kleuterklas aan de Viandenlaan.
De heer VELDKAMP zegt, dat er bij de Nieuwjaarsrede wensen
tot herstel zijn gericht aan het adres van de Burgemeester. Spreker
stelt Voor de Burgemeester uit de vergadering een telegram te
zenden, waarin deze wens is vervat.
Met algemene stemmen wordt het voorstel van de heer
Veldkamp aangenomen.
12. Vaststelling van het besluit ex.artikel 55 bis der lager onder
wijswet voor het jaar 1951. (Bijlagen 1951, no. 8.)
Do heer STUBENROUCH zegt dat op de kwestie inzake het be
drag per leerling ex. art. 55bis der D.O. Wiet 1920 voor het jaar 1951
bij de behandeling der begroting diep is ingegaan.
In de vergadering van de Onderwijscommissie zijn diverse cijfers
naar voren gekomen, die er toe geleid' hebben de bedragen te be
palen, zoals thans wordt voorgesteld.
Ofschoon spreker van oordeel is, dat met een juiste maat ge
meten is, kan hij toch niet aan de indruk ontkomen, dat deze maat
schriel is genomen.
Met de gang van zaken is spreker evenwel niet tevreden.
Naar sprekers inzicht zou men het bijzonder onderwijs niet af
hankelijk moeten stellen van het openbaar onderwijs, omdat het
anders gebonden is aan de uitgaven, die in een bepaald jaar voor
het openbaar onderwijs zijn gedaan. De wet laat echter deze moge
lijkheid niet toe. Spreker hoopt, dat hierin spoedig verandering zal