22 18 JANUARI 1951 komen, opdat dan van een werkelijke gelijkstelling sprake kan zijn. Hij betreurt het ten zeerste, dat de ramingen voor de bijzondere scholen terugvallen van 30.op 28.Hij zou willen voorstellen in het vervolg een weg te bewandelen, waarbij moeilijkheden ver meden worden. De Voorgestelde bedragen dienen de Onderwijscom missie niet achteraf voorgelegd' te worden, doch reeds wanneer" de afdeling Onderwijs of de Dienst van Openbare Werken met het bepalen der cijfers bezig zijn. Hij hoopt dan ook van harte, dat de onderwijsvergoedingen niet verder zullen terugzakken, opdat het bijzonder onderwijs het zijne zal krijgen. Wethouder MEYS wil opmerken, d'at de heer Stubenrouch blijk baar geen gelijkheid tussen het bijzonder en het openbaar onderwijs ziet, omdat er bijzondere lagere scholen zijn, die het hunne niet krijgen. De heer Stubenrouch heeft echter zelf gezegd, dat dit niet veranderd kan worden, aangezien de gemeente zich moet richten naar de wettelijke voorschriften. De heer Stubenrouch wil in het vervolg een andere weg bewandelen. Spreker heeft zich afgevraagd, welke weg dat dan moet zijn. Dat het bijzonder onderwijs afhangt van de jaarlijkse ramingen voor het openbaar onderwijs is niet ge heel juist. Ook de 5-jaarlijkse afrekening speelt hierbij een grote rol. Het gaat dus niet alleen om de jaarlijkse ramingen, maar ook om de positieve 5-jaarlijkse cijfers. Spreker meent, dat het niet de juiste weg is de cijfers Vooraf in de Onderwijscommissie te brengen. Zou zulks wel geschieden, dan zijn er misschien nog andere Com missies, die een voor hun belangrijk onderdeel vooraf wensen te bezien, om de debatten in de Raad' te couperen. Hij is van oordeel, dat de tot nu toe gevolgde weg de juiste is. De heer STUBENRUOCH zegt, dat wethouder Meys hem niet goed heeft begrepen. Spreker sympathiseert niet met de in de L.O.- wet bepaalde gelijkstelling tussen het bijzonder en het openbaar onderwijs. Hierin kan slechts de Wetgever verandering brengen. Het bijzonder onderwijs hangt zeer zeker af van de jaarlijkse ramingen, ofschoon ze om de 5 jaren wel gelijk getrokken worden. Een andere kwestie is, dat de Commissie niet bepaald vooraf inzage van de jaarlijkse ramingen wenst te hebben, maar slechts vóór het tijdstip, waarop de begroting in de Raad in behandeling wordt ge nomen, opdat men zich in commissieverband hierover kan beraden. Het gaat dus hier niet om de vaststelling der bedragen, doch om de mogelijkheid van beraad, als de ramingen gemaakt zijn. Wethouder MEYS heeft tegen het laatste voorstel geen bezwaar. De heer JONGBLOED is het met Wethouder Meys eens, aange zien anders een verkeerde weg wordt bewandeld. Deze zaak dient derhalve te blijven zoals ze is. Het ligt niet op de weg van de Onderwijscommissie, te bezien of er wel voldoende is geraamd. In dien het openbaar onderwijs op de juiste wijze behandeld wordt, dan geschiedt dat voor het bijzonder onderwijs op gelijke wijze. Het een en ander wordt door de Wet bepaald. Wel heeft spreker er bezwaar tegen de kosten van het openbaar onderwijs op te schroeven ter- wille van het bijzonder onderwijs. Wethouder MEYS licht toe, dat het de bedoeling van de heer Stubenrouch is d'e bedragen dan in de Onderwijs-commissie te be spreken, wanneer ze reeds in de begroting zijn opgenomen, doch

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1951 | | pagina 22