234 13 JUNI 1951 en Wethouders hebben hier de gevolgen van hun stelling niet vol doende overzien. Verder zeggen Burgemeester en Wethouders dat de groep van installateurs niet voldoende onderlegd zou zijn; wanneer hier be doeld wordt als vakman, lijkt mij dit een onjuistheid, want alleen de door de gemeentelijke gasbedrijven erkende installateurs kunnen voor plaatsing van de toestellen in aanmerking komen en aan die erkenning gaat heel wat vooraf. Het praedicaat erkend-installateur, krijgt men toch niet, wanneer men niet voldoende in het vak is onderlegd. Wanneer hier bedoeld is dat zij geen voldoende inzicht hebben in de investeringen, dan is dit misschien voor enkelen wel juist, doch dat kan hier niet als motief gelden, want dan zou geen enkele in dustrie de verkoop van haar producten in handen kunnen geven van handelaren. Burgemeester en Wethouders stellen verder dat de bewering van de installateurs, dat hun bedrijven zouden worden benadeeld door de levering van gastoestellen door de Gemeente niet door bewijzen is gestaafd; het zelfde zou ik kunnen zeggen van de mening van Burgemeester en Wethouders dat de verkoop via de toonkamer ver groting van de omzet der installateurs heeft ten gevolge gehad. In tegenstelling met Burgemeester en Wethouders geloof ik niet dat de eigen verkoop door de energiebedrijven, de omzet dermate zou kunnen verhogen dat dit van invloed zou kunnen zijn op het prijsniveau en evenmin kan ik aannemen dat alleen de maatregelen door de gasbedrijven genomen, het peil van de in gebruik zijnde toestellen heeft verhoogd; hiervoor zal de industrie zeker wel be rekend zijn en bovendien zal de industrie, door concurrentie ge dwongen, alles in het werk stellen om de toestellen te perfection- neren, ook al zouden de energiebedrijven geen toestellen verkopen. De handel zal ook hier een woordje meespreken. Hiermede meen ik de motieven van Burgemeester en Wethouders voldoende te hebben weerlegd. Ik sta nog steeds op het standpunt, dat de gasbedrijven niet moeten voortgaan met het instandhouden van een toonkamer en de verkoop van gasverbruikstoestellen. In eerste instantie wil ik het hierbij laten. De heer VAN GISBERGEN heeft de vorige week voor de eerste maal een vergadering van de Gascommissie bijgewoond. Hij kreeg toen het gevoel dat die vergadering een paskwil was. Vóór die ver gadering begon, was hem reeds het onderhavige schrijven van Bur gemeester en Wethouders ter hand gesteld, waarin vermeld stond, dat ze gunstig was verlopen. Het doet vreemd aan de uitspraak van Burgemeester en Wethouders reeds te lezen, vóórdat de Gascom missie in laatste instantie is gehoord. Spreker meent, dat een der gelijke uitspraak pas gedaan had kunnen worden, na het beëindigen van die vergadering. In bedoeld schrijven stond eveneens vermeld, dat de Gascommissie zich met de mening van Burgemeester en Wethouders kon verenigen. Spreker vindt dit een eigenaardige gang van zaken. Mogelijk hadden Burgemeester en Wethouders hun mening gewijzigd als de Gascommissie te voren was gehoord, zo dat dan ook het onderhavige schrijven gewijzigd ter tafel zou zijn gebracht. Spreker heeft het schrijven aandachtig gelezen. Hij kreeg daarbij de indruk, dat al het mogelijke met de haren erbij gesleurd was om het voor de Raad aannemelijk te maken. Verkoop door de overheid is fout, indien het particulier bedrijf daartoe in staat is. Naar aanleiding hiervan stelt hij dan ook de Raad voor

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1951 | | pagina 234