238 13 JUNI 1951 op deze recht heeft. Hier is sprake van een regeling, die in 1936 tot stand is gekomen. Bij de uit deze regeling gerezen moeilijkhe den is de geyseraffaire gekomen. Toen wilde de middenstand de gehele zaak voor zich nemen zonder die maatregelen te treffen, waardoor het publiek veilig gesteld werd. Bij de gasfabriek is het publiek veilig. Spreker is dan ook van mening, dat, indien deze zaak aan de middenstand overgegeven wordt, de gemeente hier mede zeer voorzichtig moet zijn. De middenstand dient de gemeen te via bepalingen en richtlijnen waarborgen te geven, die afdoende zijn. Spreker acht het van de overheid zeer juist gezien, dat ze vraagt, wat er bij overneming zal geschieden. Indien het bewuste orgaan dan ook niet met positieve voorstellen komt, dan zal de gemeente deze zaak moeten behartigen. De middenstand moet eerst de schade, die hij lijdt, maar eens aantonen. Wethouder VAN HOUTEN wil de gehele kwestie van de prac- tische zijde bezien. De heer Van Gisbergen vond de eerste verga dering van de Gascommissie, die hij bijwoonde, een paskwil. De zaak lag echter vrij eenvoudig. De onderhavige materie is reeds lang- in behandeling, zodat Burgemeester en Wethouders de ge voelens kennende het schrijven aan de Raad reeds gereed had den, voordat de vergadering van de Gascommissie gehouden was. In dat schrijven stond inderdaad, dat de Gascommissie met het advies accoord ging, hetgeen onjuist was. Er is in verband met de onderhavige materie veel werk verzet. Er is terzake een groot aan tal vergaderingen gehouden zowel met het oude als met het nieuwe bestuur van de Bond van Installateurs. Steeds is getracht deze zaak tot een oplossing te brengen, doch van het begin af hebben de installateurs gezegd: „ons stanpunt is zo en daar wijken we niet van af." Toen is nog getracht om met de heer Kramers en de voorzitter van de installateurs tot een accoord te geraken, maar ook deze po ging leverde een bedroevend resultaat op. Spreker dacht nog bij de aanvang van bedoelde vergadering: we gaan wel vergaderen, maar één van ons zegt neen. Zulks was ook inderdaad het geval. Spreker heeft voor zich liggen het verslag van de vergadering van de Gascommissie en het bestuur van de R.K. Bond van Lood gieters- en Gasfitterspatroons gehouden op 18 April j.L, waarin vermeld staat, dat de heer v. d. Ven verklaarde bij zijn standpunt te blijven, dat het aan de middenstand moet worden overgelaten de gastoestellen te verkopen. Zou de middenstand het niet kunnen bolwerken als de verkoop te hard liep, dan kon de kwestie nog eens opnieuw bekeken worden; d.w.z. dat, indien er financierings moeilijkheden voor de installateurs zouden komen, samenwerking met de gemeente om die moeilijkheden te voorkomen, op prijs zou gesteld worden. De heer v. d. Ven heeft het echter iets anders ge zegd, n.l. dat er dan over de financiële zijde van het vraagstuk te praten zou zijn. Zou de Raad tot opheffing van de toonkamer besluiten, dan heeft deze bond naar sprekers mening in de kortst mogelijke tijd financiële moeilijkheden. Wel kan men bij huurkoop gebruik ma ken van het financieringsinstituut, maar als bij verhuur geen me dewerking van het gasbedrijf verkregen wordt, dan zullen er geen financiële resultaten te behalen zijn. Om de onderhavige zaak ter hand te kunnen nemen, is men tot de oprichting van een maatschap overgegaan. Als men aan een contract gebonden is en dit contract werkt niet bevredigend, dan behoort men eerst te trachten door overleg in dat contract de nodige wijzigingen aan te brengen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1951 | | pagina 238