13 JUNI 1951
261
Vraag: In de vergadering van 16 Mei j.l. heeft de heer VER
MEULEN gevraagd, of het waar is, dat de Gasbrug te laat gereed
zou komen, omdat een schip op last van een gemeente-ambtenaar
zou zijn doorgevaren en schade heeft veroorzaakt aan de bouw.
Antwoord: De zuidelijke bouwput van de Gasbrug is in April
1950 gemaakt. Teneinde het heiwerk in deze bouwput door snelle
uitvoering zo goedkoop mogelijk te maken heeft de aannemer ge
durende deze werkzaamheden het stempelwerk tot een minimum
beperkt, waarbij rekening werd gehouden met een waterstand van
N.A.P. in de Mark. Daar het regenseizoen in het algemeen prac-
tisch eind April is afgelopen, was het risico van de aannemer in
deze gering.
Op Zaterdag 6 Mei 1950 was de waterstand in de Mark tengevol
ge van aanhoudende regenval echter opgelopen tot 0.50 N.A.P.
De dam wand aan de Oostzijde van de bouwput begon voorover te
komen. Met het heien werd gestopt en om tegendruk te verkrijgen
werd de put gedeeltelijk volgepompt met water, omdat te verwach
ten viel dat gedurende de daarop volgende Zondag de waterstand
in de Mark nog hoger op zou lopen. Nadat Maandag 8 Mei 1950 de
nodige voorzieningen waren getroffen kon de dag daarop de bouw
put weer worden leeggepomt en enkele dagen daarna met het
heiwerk worden voortgegaan. De hierdoor ontstane schade was uit
de aard der zaak geheel voor rekening van de aannemer. De hier
door ontstane vertraging heeft geen invloed op het tijdstip van de
oplevering van het werk. Noch aan de aannemer of ziin personeel,
dat op de bouwplaats werkzaam is, noch aan de ambtenaren van
Openbare Werken die betrokken ziin bij de bouw van de brug, is
evenwel iets bekend omtrent een schip, dat de bouwput zou hebben
aangevaren en beschadigd.
Van een veel te laat gereed komen van de brug tengevolge van
een aanvaring, kan dus eveneens geen sprake zijn. Aan de aan
nemer van de brug is, in verband met geleden schade tijdens de
bouw hiervan, voorts tot op heden in geen enkele vorm enige
schadevergoeding betaald of toegezegd.
Vraag: In uw vergadering van 19 October 1949 verzocht de heer
PEETERS de klok van het Openbaar Slachthuis te verlichten.
Antwoord: Gedurende de afgelopen wintermaanden ziin in de
avonduren verschillende proeven genomen met het verlichten van
het uurwerk op de toren van het Slachthuis. Het uurwerk werd
verlicht met schiinwerpers en door het plaatsen van verlichtings
ornamenten naast de wijzerplaat.
De proefneming heeft bewezen, dat bij de toegepaste methode
van verlichting het duidelijk aflezen van de tijd op enige afstand
niet meer mogelijk was. Voorts werd de toren ernstig ontsierd dooi
de aangebrachte schiinwerpers.
Uit deskundige adviezen is gebleken, dat alleen een directe ver
lichting van wiizers en cijfers de enige goede methode is om het
uurwerk te verlichten.
Uw Raad heeft op 26 Maart 1947 besloten, op grond van de
daaraan verbonden kosten, niet tot verlichting volgens bedoelde
methode over te gaan. Deze kosten werden destijds op 1760.
geraamd en zullen thans zeker hoger zijn. Om deze reden ware
thans van de verlichting van het uurwerk op de toren van het
Slachthuis af te zien.
Vraag: De heer VERSCHUREN zegt, dat in de buitenwijken
nog niet alle woonhuizen van electrisch licht zijn voorzien. In de