266 5 JULI 1951 feit, dat de voortgang der techniek het mogelijk maakt, dat ik tot de gezamenlijke gemeenteraadsleden in Nederland veel meer dan tienduizend in getal het woord kan richten. Mijn lijfelijke afwezigheid maakt het U onmogelijk om met de spreker, wiens stem in Uw midden thans hoort, naar Uwe gewoonte in een nuttige gedachtenwisseling te treden, doch in deze leemte wordt op een gelukkige wijze voorzien, doordat straks Uwe gevoelens zullen worden vertolkt door mr. Oud, de voorzitter van de Vereni ging van Nederlandse Gemeenten, die tot deze herdenking het initiatief heeft genomen. Het eeuwfeest van de Gemeentewet is vóór alles het eeuwfeest van de gemeenteraden. Vóór 1851 bestonden de gemeenteraden, in de zin, waarin wij ze thans kennen, niet. Vóór 1851 waren de plaatselijke besturen rechtstreeks afhankelijk van de uitvoerende macht, welker bevoegdheid om aan de plaatselijke besturen zoda nige bevelen te geven als zij zou vermenen te behoren, door de Grondwet uitdrukkelijk erkend was. In de plattelandsgemeenten, wier getal ongeveer twaalf honderd bedroeg, werden de raden niet gekozen, maar door de Staten der Provincie benoemd. Alleen in de omtrent tachtig stedelijke gemeen ten werden de raadsleden langs de weg van getrapte verkiezingen aangewezen. Eens gekozen konden zij nimmer meer door hun kie zers ter verantwoording worden geroepen. Immers, zij werden voor de duur van hun leven benoemd. Aan de kiezers ontbrak trouwens ook de gelegenheid zich een objectief oordeel te vormen over het doen en laten van de leden van de raad. De vergaderingen van de raad werden namelijk niet in het openbaar gehouden. Het zwaarte punt van het bestuur lag ook niet bij de raad, maar bij de Col leges van Burgemeester en Wethouders, die allen van hogerhand benoemd waren, en bij wie alle macht berustte, die niet aan de raad was opgedragen. In al deze opzichten bracht 1851 de grote kentering. De raad kwam te staan aan het hoofd der gemeente, de raad koos zelf zijn wethouders, de raad vergaderde voortaan in het openbaar, de raad werd rechtstreeks en periodiek door de gemeentenaren verkozen. In 1851 begint dan ook de gemeentelijke democratie. De grote staatsman, die de ziel en de drijfkracht is geweest van deze ommekeer, Thorbecke, kende het gemeentelijk bestuursappa raat, dank zij het feit, dat hij lid van de raad van Leiden was ge weest. Deze practische kennis en zijn ongewone vooruitziende en scherpe blik hebben hem in staat gesteld een geheel van regelen te ontwerpen, die gedurende honderd jaren de ruggegraat van ons gemeentelijk bestel hebben gevormd, en die voorbestemd schijnen zich in grote trekken te blijven handhaven. Een herdenking als deze ontleent zijn zin en betekenis echter niet alleen aan een terugblik in het verleden, maar ook aan een critische beschouwing van het heden en een zich bezinnen op de toekomst. Dit drievoudig aspect van deze herdenkingsdag komt op voortreffelijke wijze tot zijn recht in het gedenkboek, dat de Ver eniging van Nederlandse gemeenten dezer dagen heeft uitgegeven. Voor het heden stelt prof. Van den Bergh daarin deze belangrijke vragen: Voldoet het gemeentebestel nog aan de eisen van deze tijd? Ziet de burgerij in de gemeente-organen haar eigen organen? Leeft de gedachte van het plaatselijk burgerschap? In het bijzonder ten aanzien van de grote gemeenten is zijn ant woord op deze vragen vrij pessimistisch. De burgerzin acht de schrijver bij de Nederlanders over het algemeen toch reeds zwak ontwikkeld. Velen beroemen er zich op, dat zij geen belangstelling

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1951 | | pagina 266