5 JULI 1951 267 hebben voor politiek. In de grote steden wordt bovendien het raads lidmaatschap een betrekking, die te veel tijd en werkkracht opeist. In Amsterdam wordt op een avond een fraai bloemstuk de raad zaal binnengedragen, waarop het cijfer 50 prijkt als aanduiding van het feit, dat de raad die avond zijn vijftigste zitting aan één en dezelfde begroting wijdt. Ongetwijfeld een blijk van de intense belangstelling, die de raad voor de gemeentebelangen heeft, maar daarnaast ook een waarschuwing aan allen om niet lichtvaardig het lidmaatschap van de raad te begeren. De kringen, waaruit de raadsleden kunnen worden gekozen, wor den aldus te klein. De raad vervreemdt van de burgerij, die haar belangstelling verliest voor de gemeentelijke problemen. De stad wordt te groot. Hoe kunnen die bezwaren verholpen worden? Mijn ambtgenoot, mr. J. in 't Veld, heeft hieraan aandacht ge wijd in een studie, die onder de titel „Nieuwe wegen in de ge meentepolitiek" ten vorigen jare verschenen is. Daarin bepleit hij onder meer, dat het zedelijk besef van verantwoordelijkheid voor het welzijn der gemeenschap zal worden aangekweekt. Hier ligt een taak voor de school, voor de kerk, maar vooral ook voor de gemeentebesturen, die rechtstreeks op dit verantwoordelijkheidsbe sef steunen. Daarom is het nuttig, dat de gemeentebesturen een zo groot mogelijk aantal burgers in de gemeentelijke werkzaam heid betrekken en de zelfwerkzaamheid der burgers in verenigingen en comité's stimuleren en steunen. Een actief gemeentebestuur kan op dit terrein met beperkte middelen grote resultaten bereiken, aan het gemeentelijk leven kleur en inhoud geven en het verheffen uit de sfeer van onverschilligheid en dorheid. Bijzondere aandacht moet ook worden geschonken aan de algemene verhouding tussen gemeentebestuur en burgerij. Het gemeentebestuur moet voor de burgerij gemakkelijk bereikbaar zijn. De ambtenaren dienen bij voortduring blijk te geven van het besef, dat zij dienaren der ge meenschap zijn. Het raadhuis of stadhuis moet de burgers ver trouwd zijn. Zij moeten daarin niet zien het centrum van waaruit de burgers bestookt worden met waarschuwingen, aanmaningen, belastingbiljetten, oproepen voor de militaire dienst, etc., maar als hun tehuis, waar, in nauwe samenwerking met hen, gewerkt wordt aan het welzijn der plaatselijke gemeenschap en waarin het hart klopt van de gemeentelijke samenleving. Ook op technisch-bestuurljjk gebied moet de band tussen gemeen tebestuur en bevolking versterkt worden, in het bijzonder bij de grotere gemeenten. Mr. Oud wijdt hieraan een nadere beschouwing in het door mij zo even genoemde gedenkboek. Ik kan hier niet in volle omvang op ingaan, maar ik moge wijze op een gedachte, die mr. Oud in nadere beschouwing neemt. Mis schien kan men op den duur toch niet een zelfde bestuursopzet handhaven, zowel voor de allergrootste als voor de allerkleinste gemeente. De grote steden van Noord-Amerika regelen zelf haar bestuursorganisatie bij een eigen charter. Dat opent nieuwe per spectieven, die ook ten onzent nadere beschouwing verdienen. Ook deze nieuwe perspectieven echter zijn in de grond van de zaak weer oud. De Gemeentewet van 1851 voerde het beginsel van uni formiteit der gemeentelijke bestuursinrichting in, zulks in over eenstemming met de Grondwet van 1848, maar in afwijking van wat de Grondwet van 1815 wilde. Moeten wij nu in 1951 volharden bij 1851 of teruggrijpen op 1815? Zo op de laatste vraag bevestigend geantwoord wordt, dan zal, wat in 1851 verouderd scheen, in 1951 wederom als modern en

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1951 | | pagina 267