272
5 JULI 1951
van het openbaar belang in het algemeen en dat het herhaalaeiijk
voorkomt, dat dit openbaar belang het best wordt gediend door
onderlinge samenwerking. Samenwerking soms alleen van gemeen
ten, soms van gemeenten en provinciën, soms ook met het Rijk. Op
dat beginsel der samenwerking is ook de Vereniging van Neder
landse Gemeenten gebouwd. Wie zou zich in 1851 zo'n vereniging
hebben kunnen voorstellen? Thans is zij bijna 40 jaren oud en zij
omvat, krachtens volkomen vrijwillige toetreding, sedert het vorig
jaar alle gemeenten zonder uitzondering. Zij is, mag ik gerust zeg
gen, met een woord, dat men in 1851 ook niet zou hebben verstaan,
een instituut van georganiseerd overleg tussen Regering en ge
meenten.
Uit dergelijk georganiseerd overleg is ook de herdenking van ait
eeuwfeest voortgekomen. Het verzoek aan de Regering daarbij van
haar belangstelling te willen doen blijken vond aanstonds een gun
stig onthaal. Het begin der gemeenschappelijke herdenking is ge
weest de massale bijeenkomst der afgevaardigden van nagenoeg
alle gemeenten, vandaag voor vier weken, in Utrecht. De Minister-
President en de Minister van Binnenlandse Zaken hebben er hun
woord gesproken. Prof. Scholten, de derde redenaar in de morgen
bijeenkomst, heeft ons duidelijker dan ooit doen gevoelen, hoe onze
Gemeentewet is van Nederlandse stam. Maar ik doe aan de ver
diensten van geen dezer redenaars tekort, wanneer ik uitspreek,
dat het hoogtepunt van deze dag is geweest ons samenzijn in de
namiddag met de komst van Hare Majesteit de Koningin. Hoe tref
fend was het door haar gesproken woord en hoe ontroerend de
reactie van twaalfhonderd gemeentelijke bestuurders, zich uitend
in een spontaan gezongen Wilhelmus. Het was het beste getuigenis
van het onverzwakt voortbestaan van de band tussen Oranje en de
gemeenten, waaruit ons volk in de dagen van zijn bange worstel
strijd om zijn onafhankelijk bestaan zo grote kracht heeft geput.
Twaalfhonderd gemeentelijke bestuurders, het waren er vele,
maar niet alle. Het getal der leden van onze gemeenteraden is
ettelijke malen groter. Hen allen daar in Utrecht bijeen te brengen
was een onmogelijkheid. Toch had onze Vereniging hen gaarne een
ogenblik in de geest bijeen. Vandaar het denkbeeld van al deze ge
lijktijdige raadsvergaderingen, gescheiden in plaats, doch door de
aethergolven verenigd. En groot is onze erkentelijkheid jegens de
Minister van Binnenlandse Zaken, die zo krachtens zijn positie in
het heden als krachtens de geschiedenis, meer dan welke andere
bewindsman ook de Minister der gemeenten is, dat hij zijn woord
tot al deze raden heeft willen spreken.
De Nederlandse gemeenten, wij mogen het met trots getuigen,
hebben alle haar bijdrage geleverd tot de ontwikkeling van het
moderne Nederland. Haar taak in onze dagen is moeilijk, gelijk die
van de Landsregering moeilijk is. Maar hoe moeilijker de taak, hoe
groter de aantrekkelijkheid om er zijn krachten aan te geven. Hier
van mijn voorzittersplaats in de raad van Rotterdam, treft mij al
tijd weer de spreuk, die in gulden letters op de voorzijde der pu
blieke tribune staat vermeld. „Audendo atque agendo Res Romana
crevit". Ik meen haar wat vrij te mogen vertalen met de woorden:
„Door stoutmoedig ondernemen en krachtig handelen is de Romein
se Staat groot geworden". Die spreuk moge een aansporing zijn
voor ons allen. Evengoed voor de gemeentelijke bestuurder als
voor hem die in een meer algemeen verantwoordelijkheid torst.
Wie haar voor ogen houdt, zal met de Minister, die zoëven tot ons
sprak, gedragen worden door vertrouwen in de toekomst van ons
volk,