5 JULI 1951
273
Het jaar 1951 sluit een tijdperk van rijke gemeentelijke werk
zaamheid af. Moge Gods rijkste zegen rusten op gemeentelijk en
landbestuur, in hun onderlinge samenwerking, ook in de nieuwe
eeuw die komen gaat.
De VOORZITTER spreekt hierop ongeveer als volgt:
Ik acht het passend en juist, dat overal in den lande door de
gemeenteraden een vergadering is belegd ter herdenking, dat 100
jaar geleden de Gemeentewet tot stand kwam, en het verheugt mij,
dat ook Uwe Raad aan de oproep tot deze herdenkingsbijeenkomst
gevolg heeft willen geven.
Ik! ken in onze Nederlandse wetgeving nauwelijks een groter
monument dan deze, thans 100 jaar oude Gemeentewet, een mees
terstuk van het genie van Mr. Thorbecke.
Uwe Raad neme het mij niet kwalijk, wanneer ik nu mijn per
soonlijke visie geef over deze wet.
Wanneer men de Gemeentewet beziet, dan doet men geloof
ik goed daarin twee belangrijke zaken te onderscheiden: de
regeling van de interne organisatie van het bestuur van de ge
meente en de regeling van de verhouding tot Rijk en Provincie.
Wat de inwendige organisatie betreft, heeft de wetgever drie
organen ingesteld: Uwe Raad, het College van Burgemeester en
Wethouders en de Burgemeester, en het zwaartepunt daarbij ge
legd op de Raad. Deze toch staat aan het hoofd van de gemeente
en aan hem behoort in eerste instantie de regeling en het
bestuur van de huishouding der gemeente. Op verschillende wijze
wordt deze wettelijke verhouding verzekerd, vooral echter
door het budgetrecht, dat de Raad toekomt, want in onze samen
leving is het nu eenmaal zo, dat macht bijna steeds het sequeel is
van geld.
Dit wil inmiddels niet zeggen, dat alle macht van Uw Raad moet
uitgaan, want ook de beide andere organen hebben hun eigen be
voegdheid en verantwoordelijkheid. Dit College van Burgemeester
en Wethouders is samengesteld uit de Wethouders, de vertrouwens
lieden van Uw Raad, en mij, die ofschoon mijn benoeming ge
schiedde door de Kroon als ambtsdrager toch met mijn volle
aangezicht naar de gemeente ben gekeerd. Aan dit College is in
het bijzonder opgedragen de voorbereiding van de beslissingen van
Uwe Raad en het geeft daarom de richting aan het bestuur. Schijn
baar kan het dit zelfstandig doen, doch het is slechts mogelijk in
de geest, welke óók die van Uw Raad is. Met de inzichten van Uw
Raad moet ten volle rekening worden gehouden, gelijk anderzijds
voor Burgemeester en Wethouders hun taak slechts mogeljjk is
wanneer zij kunnen steunen op een volledig vertrouwen.
Ook aan mij, als gemeentelijk bestuursorgaan, zijn voorbereiden
de en uitvoerende werkzaamheden opgedragen. Ik geloof niet, dat
zich hierbij moeilijkheden hebben voorgedaan. Zou zulks ooit het
geval zijn, dan zou ik ook deze zeker met Uw Raad bespreken.
Want ik, noch ons College heeft voor Uwe Raad enig geheim.
Wanneer U nu vraagt, of deze regeling der inwendige organisa
tie nog juist is, nog steeds aan de behoeften van het bestuur vol
doet, dan meen ik in alle oprechtheid deze vraag bevestigend te
moeten beantwoorden. Dit wetgevend product van Thorbecke's
grote staatsmanskunst heeft de 100 jaar kunnen verdragen.
Men zou mij in herinnering kunnen brengen de oude, Latijnse
spreuk: quod omnia mala bonis orta sunt, dat alle slechte dingen
uit goede initiatieven zijn voortgekomen: men zou kunnen vragen
of deze medaille dan zijn keerzijde mist. Zeker, ik ben mij er van