18 JANUARI 1951
31
Overwegende, dat de raad bij het nemen van zijn besluit zich in
hoofdzaak door de volgende motieven heeft laten leiden:
le. door de, demping kan gevolg worden gegeven aan een bestaand
plan, om de nieuwe rijksweg MoerdijkAntwerpen door een
aftakking bij Prinsenbeek te verbinden met het centrum van
de stad;
2e. door de demping wordt een vrij ruim plein verkregen, dat ge
bruikt kan worden als parkeerruimte en als marktterrein,
wanneer de Markt door kermis e.d. niet kan worden gebezigd;
3e. door de demping wordt een einde gemaakt aan d'e stank, welke
het water van de haven verspreidt, doordat deze haven een
doodlopende tak van de Mark is en het water door de daarop
lozende rioleringen sterk verontreinigd wordt;
Overwegende
le. dat het nog niet vaststaat, op welke wijze een verbinding tot
stand zal worden gebracht tussen de rijksweg Moerdijk-Antwer
pen en het centrum van de stad, zodat dit motief eerst volledig
kan worden beoordeeld, nadat het tracé van deze verbindings
weg vast zal staan;
2e. dat het motief, dat dringende behoefte zou bestaan aan par
keergelegenheid of dat deze in de naaste toekomst zou zijn te
Verwachten, als twijfelachtig moet worden beschouwd, omdat
in het centrum, met uitzondering van gelegenheden als kermis
sen e.d., ruimschoots parkeergelegenheid kan worden geboden;
3e. dat het noodzakelijk is te achten, dat de vervuiling van de
haven en de daarmede gepaard! gaande stank opgeheven wordt
en in deze bij tijden zeer hinderlijke toestand verbetering wordt
gebracht;
dat daartoe de opheffing van de lozing van het rioolwater in
de haven noodzakelijk zal zijn, terwijl een tweede stap kan zijn
een regelmatige doorspoeling van de haven, waardoor in de
toekomst dit bezwaar kan worden opgeheven;
dat hun college daarom van oordeel is, dat alvorens enige werken
aan de haven, hetzij bij demping, hetzij bij achterwege blijven van
demping, plaats vinden, de uitvoering van het centraal riolerings
plan, welk plan reeds in een ver gevorderd stadium van voorbe
reiding verkeert, voorrang dient te hebben, waardoor verv'uiling
veroorzaakt door lozing van riolen, zal worden opgeheven;
dat eerst daarna ten aanzien van de haven, nader onder het oog'
kan worden gezien, wat nog behoort te geschieden;
dat daarom aan de Raad van Breda verzocht is het onderhavig
besluit in te trekken en eerst opnieuw te besluiten, nadat de resul
taten van het uit te voeren centraal rioleringsplan bekend zijn en
nadat het tracé van de nieuwe verbindingsweg is vastgesteld;
dat d'e Raad van Breda geweigerd heeft aan dit verzoek gevolg
te geven;
dat hun college van oordeel is, dat zolang het centraal riolerings-
plan niet in uitvoering is genomen de demping van de haven
praematuur is;
dat in de huidige tijdsomstandigheden het doen van kapitaals
uitgaven ook naar d'e inzichten der Regering beperkt behoort
te worden tot de gevallen van strikte noodzaak, welke i.e. thans
niet aanwezig moet worden geacht;
Gelet op de gemeentewet;
Besluiten
aan het in de aanhef dezes omschreven raadsbesluit goedkeuring te
onthouden.