16 AUGUSTUS 1951 331 toerei moeten worden. Naar zijn mening hebben de principiële standpunten, die door mevr. Fortanierde Wit zijn aangevoerd niet die invloed gehad, die de heer Veldkamp eraan toekent. De ouders dragen zelf de verantwoording van het gezin, dat zij stich ten. Op dat punt verschilt sprekers politieke partij sterk van me ning met de K.V.P. Ook wil hij niet ingaan op de mededeling in de Haagse Post, daar ook die niet geleid heeft tot het aanvaar den van het amendement van mevr. Fortanierde Wit. Zij heeft als allerbelangrijkste factor naar voren gebracht, dat het zoals de zaken toen stonden niet mogelijk was zich met exacte ge gevens te beraden over de relatieve achteruitgang van de grote gezinnen. Van alle zijden zijn daarvoor goede argumenten aange voerd. Het is hier evenwel niet de juiste plaats zich daarover vol ledig uit te spreken. De heer Veldkamp bezit cijfermateriaal; spreker bezit dat niet. Het is de bedoeling van de Kamer te wach ten tot door de S.E.R. het gevraagde rapport is samengesteld. Daarna zal bezien worden, wat moet geschieden. Dit rapport kan nog wel enige tijd uitblijven. Volgens de heer Veldkamp zal dat rapport ook wel ongunstig zijn, omdat de politieke vertegen woordiging in het S.E.R. een weerspiegeling is van die in de Kamer. Spreker wil hierbij opmerken, dat men zonder een goed kompas niet scheep moet gaan. Als de Kamer dat niet kon, hoe zou de Raad dat dan wel kunnen? Het is dus beter te wachten. Hij ge looft niet, dat de samenstelling van de S.E.R. invloed zal hebben op de uitslag van het rapport. De heer v. d. Born heeft gezegd: „Zo en zo staan we tegenover deze zaak. We bevinden ons thans in onbekend vaarwater". Blijkt uit het bedoelde rapport, dat de extra verhoging noodzakelijk is, dan zal ook de V.V.D. zeker zeg gen: „Vooruit dan maar". Spreker meent dan ook, dat de Raad op dat rapport moet wachten. Bovendien bevindt hij zich thans niet in de Tweede Kamer maar in de Raad der Gemeente Breda. Hij is overtuigd, dat de Raad niet terzake mag en kan beslissen. De Lan delijke Overheid heeft een regeling geschapen. Deze Overheid neemt een tijdelijke beslissing. Is het dan geoorloofd, dat iedere Nederlandse Gemeente in een dergelijke gang van zaken wijziging brengt; ook al geschiedt dat niet rechtstreeks maar via retributies? Is de gemeente bevoegd dat te doen? De heer Veldkamp was zulks onbekend. Deze is gekomen met een voorbeeld, dat zich in België heeft voorgedaan. Naar sprekers mening mag de gemeente niet corrigerend optreden. Mag dan op een andere wijze aan de grote gezinnen een tegemoetkoming ge geven worden Alhoewel dat ongeschreven bepalingen zijn, zal het toch wel vaststaan, dat zoiets de bedoeling niet kan zijn. Nu stelt het College iets voor, wat geen vis en geen vlees is. De eerste 4 vragen van de heer Veldkamp worden bevestigend beantwoord, terwijl de 5e vraag vrij uitvoerig wordt behandeld. Het College is bereid, in overleg met de Raad, de hoogte der ge zinsreducties op haar eigen merites te bezien. In feite is dit het ontlopen van datgene, waar het om gaat. Als deze zaak zo ligt, dat hier van een koppeling sprake is, dan gaat Breda een correctie aanbrengen op het landelijk beleid. Dat kan en mag niet. De Raad heeft een vertegenwoordiger van het Openbaar Ministe rie in zijn midden, die dat direct zal beamen. Als men zo begint, dan zou het b.v'. voor de strafrechtspraak een moeilijke zaak kun nen worden. Als de gemeente zou zeggen: „Wij geven subsidie voor opgelegde boeten", dan zou dat absurd zijn, daar de gemeente daardoor te kennen zou willen geven iets te willen goedmaken, wat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1951 | | pagina 331