364 17 AUGUSTUS 1951 heeft gemaakt tegen de voortduring van de levering van gastoe- stellen door het gemeentelijk gasbedrijf. Deze bezwaren betreffen niet op de eerste plaats de behartiging van de belangen van een bepaalde bevolkingsgroep, doch zij komen voort uit de visie op de taak welke de gemeente als overheid in het maatschappelijk leven toekomt. Het doel van de overheidstaak is de behartiging Van het alge meen belang en komt naar sprekers mening tot uitdrukking in het leiding geven, het toezicht houden, het stimuleren, en ook het zelf ter hand nemen van werkzaamheden, doch dit alleen wanneer lagere groeperingen uit het maatschappelijk leven daartoe niet in staat zijn. Deze laatste voorwaarde is bij deze aangelegenheid echter niet vervuld; men kan niet zeggen dat de betrokken maatschappelijke groepering niet op passende wijze in de levering van gastoestellen kan voorzien. Maar daarom ook dient de gemeentelijke overheid zich van dit terrein terug te trekken. Deze opvatting is neergelegd in het z.g. subsidiariteitsbeginsel, hetwelk ook in Protestantse kringen wordt aangenomen door het beginsel van de souvereiniteit in eigen kring, en dat meer alge meen ongeveer overeenkomt met het beginsel van de functionele decentralisatie. Spreker is van mening, dat de gemeentelijke overheid niet zelf de levering Van gastoestellen ter hand moet nemen, doch dit be hoort over te laten aan de geëigende distributieapparaten, in groot- of kleinhandel, in zelfstandige ondernemingen of in daartoe ge schapen coöperaties. Het zijn deze schakels in het economisch verzorgingsproces aan wie deze taak toekomt. Spreker is er derhalve voor, dat de gemeente Breda een einde maakt aan haar bemoeienissen op dit terrein. Hem spreekt hierbij niet aan het argument, dat deze werkzaamheden reeds zo lang werden verricht, noch het argiument, dat dit ook op vele plaatsen elders in ons land het geval is. Volgens spreker kan men slechts de vraag stellen: Is het juist of is het niet juist? Naar zijn maat schappij-opvatting, dient deze vraag ontkennend te worden beant woord. Uiteraard rijst dan de vraag, of de gemeente in deze geheel geen bemoeienissen moet hebben. Uit voorgaande kan worden ge zegd, dat de gemeente hier stimulerend en controlerend moet op treden. Vooral het toezicht houden is hierbij van belang omdat de overheid er voor dient te waken, dat de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht bij de plaatsing van gastoestellen. De vraag ech ter of de gemeente toezicht moet houden op de prijzen, beant woordt spreker ontkennend. Dit is geen taak van de gemeentelijke overheid, maar een taak die toekomt aan de zich ontwikkelende publiekrechtelijke lichamen als bedrijfsschappen, terwijl voorshands de prijzencommissies hier een rol hebben te spelen. Spreker wil niet Verder op deze materie ingaan, omdat zulks al herhaaldelijk is geschied. Samenvattend kan hij zeggen, dat hij van mening is, dat de levering van gastoestellen door de gemeente moet worden beëindigd en dat hij zich derhalve niet kan verenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders waarmede de meerderheid van de gascommissie accoord is gegaan, om deze levering op de bestaande wijze te continueren. Spreker kan zich wel verenigen met de vijf voorwaarden, welke Burgemeester en Wethouders voorstellen in de met de maat schap aan te gane overeenkomst op te nemen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1951 | | pagina 364