388 12 SEPTEMBER 1951 De heer VELDKAMP wil over het schrijven niet veel zeggen, aangezien mej. Koppelaar terzake uitvoerig zal zijn. In dit schrijven zijn evenwel uitdrukkingen gebezigd, die niet prettig aandoen. Zo wordt bijv. gesproken over hevige Noord- Wester-stormen en/of orkanen, terwijl ook de kwestie van de onbruikbare pomp in het belachelijke wordt getrokken. Spreker vindt de wijze, waarop Burgemeester en Wethouders zich uitgedrukt hebben, badinerend en in bedoeld schrijven niet op haar plaats. Hij betreurt het dan ook, dat deze uitdrukkingen indien ze niet van Burgemeester en Wethouders afkomstig zijn niet zijn geschrapt. Ten slotte merkt spreker nog op zich met het schrijven van Burgemeester en Wethouders niet te kunnen verenigen. De VOORZITTER zegt, dat met de gewraakte uitdrukkingen niets kwaads is bedoeld. Mej. KOPPELAAR zegt hierna het volgende: Mjjnheer de Voorzitter, Uit het antwoord, dat Burgemeester en Wethouders hebben ge geven op de petitie door enige leden van de Raad aan uw college gericht, zou men mogen afleiden, dat Burgemeester en Wethouders de mening zijn toegedaan, dat zij, ten opzichte van de bewoners van het woonwagenkamp alles gedaan hebben, wat zij als overheid meenden te moeten doen. Inderdaad, mijnheer de Voorzitter, er is veel gedaan, met de leiding ben ik erkentelijk voor datgene, wat het gemeentebestuur heeft tot stand gebracht. Kerkje en school zien er keurig uit, netjes opgeverfd en ruim. Het is voor de leiding prettig in deze sfeer te werken en voor de kinderen zal dit van grote opvoedkundige waarde zijn. Daarmede hebben ook deze kinderen gekregen, waar zij met alle Nederlandse kinderen recht op hebben. Immers als men om overigens begrijpelijke redenen een bepaalde groep mensen buiten het normale maatschappelijk milieu plaatst uit een welbegrepen eigen belang, heeft dit tot logisch gevolg dat men het daardoor ontbrekende aanvult. Hetgeen dan ook is geschied en waarvoor ook de bewoners zeer erkentelijk zijn hetgeen zij ook op hun manier geuit hebben bij het in gebruik nemen van het nieuwe kamp. Maar mijnheer de Voorzitter, is hiermede nu de kous af. Behalve school en kerk moesten de bewoners zelf een standplaats hebben. En daar gaat het nu juist om in de petitie aan Burgemeester en Wethouders door een groot aantal leden gericht. Mijnheer de Voorzitter, die petitie was een noodkreet, een uiting van de bevolking van wat zij in de afgelopen winter geleden hebben. Het wil er bjj mij niet in, mijnheer de Voorzitter dat bij de aanleg van dit nieuwe kamp men zich door de gedachte zou hebben laten leiden, dat voor deze mensen het slechtste niet goed genoeg is. Bij het uitzoeken van een terrein heeft men zich de werkelijke om standigheden niet voldoende gerealiseerd, vermoed ik. Nog afgezien van het feit, dat het door twee minder fraaie ob jecten omringd wordt, n.m. een beenderen opslagplaats en de vuilnisbelt van heel de stad, hetgeen winter en zomer zijn nadelen heeft, denken wij aan de stank en de vliegen in de zomer, maar de open vlakte waar storm en wind vrij spel hebben, is voor geen dier te verdragen, laat staan voor mensen. Het vee haalt men in de winter veilig naar een warme stal.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1951 | | pagina 388