r
390 12 SEPTEMBER 1951
bij deze opvolgende geslachten zal men veranderingen bespeuren
en verbeteringen en beschaafder normen kunnen aanbrengen.
Maar laten wij toch nu nog niet van deze mensen eisen, dingen
die onze Bredase jeugd zonder sterke arm nauwelijks kan opbrengen.
Er is geklaagd, dat het kamp soms zo vuil kan zijn. Een goede
organisatie van de zijde der gemeente reinigingsdienst zal hier veel
kunnen opvangen. Ik zou Breda wel eens willen zien, zonder zijn
perfect werkende gemeentereinigingsdienst. Ook Breda was een
chaos. Dit euvel maakte ik mee in de honger-winter in Rotterdam.
Mijnheer de Voorzitter, alvorens mijn voorstel te doen, zou ik
willen herhalen hetgeen ik reeds eerder deed, de woorden van onze
Meester: „wat gij de minsten der mijnen hebt gedaan hebt Gij mij
gedaan".
Moge de bede, zo juist uitgesproken door de Voorzitter bij de aan-
vang van deze vergadering, geen ijdele bede zijn, doch een, die uit
het hart komt.
Wethouder MEIJS zegt, dat mej. Koppelaar gesproken heeft over
het verplaatsen van de muur van het oude woonwagenkamp naar het
nieuwe. Deze muur was echter zoals uit het schrijven van Bur
gemeester en Wethouders blijkt niet bedoeld als een beschutting
tegen weer en wind, maar als een beveiliging tegen de overlast, die
de bewoners van de Slingerweg ondervonden van de kampbewoners.
Als beschutting tegen weer en wind dient een dergelijke schutting
geheel anders gebouwd te worden. Hij moet dan hoger zijn en daar
om ook beter gefundeerd, aangezien hij anders bij storm zal om
waaien. Bovendien dient met de vernielzucht van de kampjeugd
rekening gehouden te worden. De uitdrukking van mej. Koppelaar
n.l. „deze mensen zijn dat niet waard'' is niet denkbeeldig. Evenmin
is het niet denkbeeldig, dat de schutting binnen afzienbare tijd dooi
de vernielzucht verdwenen zal zijn, zodat het best mogelijk is, dat
degene, die hem over de vele in het oude kamp aangebrachte ver
nielingen gesproken heeft, nog gelijk krijgt. Het zou toch wel eigen
aardig zijn, indien Burgemeester en Wethouders de minimum eisen,
die aan een woonwagenkamp gesteld moeten worden, niet zouden
kennen.
Deze eisen zijn gelijk aan die in andere gemeenten in den lande.
Spreker wil hiermede niet zeggen, dat ze „goed" ziin, maar ze zijn
zeker „voldoende". Hij wijst hierbij op de gemeente Eindhoven, waar
het kamp op een dijk ligt, zodat het aan weer en wind is blootge
steld, terwijl in Breda het kamp achter een hoge weg is gelegen.
Betreffende het aanbrengen van een wasgelegenheid merkt spreker
op, dat er misschien iets voor te zeggen is hieraan nog aandacht te
schenken. Zoals in bedoeld schrijven staat vermeld, zal de electrische
verlichting zo spoedig mogelijk worden aangebracht. Aangaande
punt 4 van het schrijven van Burgemeester en Wethouders wil
spreker de mentaliteit van de kampbewoners belichten. In een vorige
raadsvergadering is het staangeld verhoogd, doch de bewoners zijn
echter nog niet voornemens de verhoging te betalen.
De heer BRINKERHOP onderschrijft de woorden van wethouder
Meijs. Een eventueel te plaatsen schutting behoort niet IV2 meter,
doch minstens 2lk meter hoog te zijn. Een dergelijke schutting
brengt zodanige hoge kosten met zich, dat zeker een goedkopere
oplossing mogelijk is. Spreker denkt hierbij aan het plaatsen van
populieren.
De VOORZITTER antwoordt, dat een dergelijke poging, die reeds