432
11 OCTOBER 1951
binnen afzienbare tijd toch vernieuwd zouden moeten worden, is
het een geschikte gelegenheid.
Hij kan nog opmerken, dat in vele gevallen een centrale ver
warming in de scholen in het gebruik voordeliger is dan kachel
verwarming.
De VOORZITTER voelt niets voor uitstel. Dit wordt op de duur
een epidemische ziekte.
De heer BREKELMANS merkt op, dat gebleken zou zijn dat het
hogere kerkgebouw de functionnering van de schoorstenen be
lemmerde. Dit blijft hetzelfde of men nu een centrale verwarming
of kachels stookt.
Wethouder MEIJS zegt, dat hij, al is hij geen technicus toch
wel weet, dat men bij een centrale verwarming een z.g. aanjaag-
systeem kan toepassen, doch dat zulks niet het geval is bij kachels.
De heer JONGBLOED vraagt, of deze centrale verwarming al
leen wordt aangelegd voor de bovenverdieping van het gebouw.
Wethouder MEIJS antwoordt dat hij niet ter plaatse is geweest.
Hij heeft echter de indruk, dat beneden de bewaarschool is ge
vestigd.
De heer JONGBLOED merkt op, dat in het prae-advies in het
geheel niet wordt gesproken over de beneden lokaliteiten.Men kan
toch beter de verwarming voor beide verdiepingen tegelijk aan
leggen.
De heer STUBENROUCH beveelt de aanneming van het voorstel
van Burgemeester en Wethouders aan. Een centrale verwarming
is voor een school geen luxe meer. Van de 20 jaar, waarover ge
sproken, gaan er ruim 8 jaren af, waarin geen centrale verwar
ming te krijgen was.Spreker zag liever de aandacht bepaald op
meer belangrijke punten.
De heer JONGBLOED meent, dat de gestelde vragen van serieuze
aard zijn. Het verwijt van de heer Stubenrouch wenst hij dan ook
niet te nemen.
Naar zijn mening, is dit voorstel onvoldoende voorbereid ge
daan. Zo ontbreekt ook elke kostenbecijfering.
De VOORZITTER wil vertrouwen op de van de deskundigen
verkregen adviezen. Hij vraagt dit voorstel aan te nemen en daar
bij het college van Burgemeester en Wethouders bevoegdheid te
verlenen met dezusters te praten over de verwarming van de
benedenverdieping.
De heer JONGBLOED vraagt naar de kosten van de aanleg van
de verwarmingsinstallatie.
Wethouder MEIJS zegt, dat de regeling der kosten aan Burge
meester en Wethouders is opgedragen, en niet aan de Raad.
De heer BREKELMANS wil zich niet laten beinvloeden door de
korte toon van de gegeven antwoorden. Hij wenst slechts te vragen
Zou het voor de Raad niet aardiger zijn iets over da kosten te
horen