436 11 OCTOBER 1951 niet eerder uitgevoerd, maar het was ook nooit voorgekomen, dat men 10 jaar lang de, zaak slepende had gehouden. Spreker heeft inderdaad Van de Broek bij zich ontboden om met hem hierover te praten. Daarbij heeft hij hem gezegd, dat spreker zou proberen, of de gemeente 10.per m2 zou kunnen geven, doch hij heeft geen definitief bod gedaan. Op dit voorstel ging Van de Broek echter niet in. Daarna is de prijs van de grond vast gesteld door het prijzenbureau op 7.50. Spreker had eerst zowel met Van de Broek als met diens vrouw gesproken om te trachten tot overeenstemming te komen, hij wist dat deze mensen niet in staat waren nog te bouwen. De Raad kan hieruit concluderen, dat Burgemeester en Wethouders deze kwestie steeds zeer ruim hebben bekeken. De heer JONGBLOED vraagt, wat Van de Broek destijds voor de grond heeft betaald. Wethouder VAN HAPEREN antwoordt, dat de koopprijs 4.50 per m2 heeft bedragen. Over de eerste koopsom rente op rente be rekenend, maakt Van de Broek met de nieuwe verkoop nog een kleine winst. De heer MINDERHOUD zegt, dat de mededeling van de Wet houder niet overeenstemt met hetgeen Van de Broek hem heeft Verteld. Volgens deze heeft de Wethouder inderdaad uitdrukkelijk gezegd: namens het gemeentebestuur bied ik u ƒ10.Dat Van de Broek niets gedaan heeft, is niet juist. Toen hij in verband met een verkoop daarna informeerde, is hem gezegd, dat er één huis op dit perceel gebouwd mocht wor den. Later zeide men hem: waarom er geen drie huizen op ge bouwd Spreker vraagt waarom Van de Broek niet eerder is gewaar schuwd. Wethouder VAN HAPEREN ontkent, dat hij 10.heeft ge boden. Bovendien wijst hij erop, daartoe geen bevoegdheid te be zitten. Niet hij stelt de prijs vast, maar hogere instanties. Eerst Burgemeester en Wethouders, dan de Raad, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, terwijl ook het Prijzenbureau over de hoogte van de prijs beslist. Naar zijn mening is er geen geval geweest, waarbij de gemeente Breda zo veel consideratie heeft gebruikt. De heer MINDERHOUD wil dit aannemen, toch doet de wijze waarop een en ander is verlopen, hem niet prettig aan. Wethouder VAN HOUTEN merkt op, dat de zaak toch wel iets anders ligt, dan de heer Minderhoud Voorstelt. Reeds in 1949, toen dus van de onderhavige transactie nog geen sprake kon zijn, is reeds aan Van de Broek geschreven, dat hij zijn bouw-verplichting moest nakomen. Later is Van de Broek bij hem geweest, die toen aanvankelijk verklaarde van deze brief niets af te weten. Van de Broek is inderdaad meerdere malen gewaar schuwd. Het komt spreker voor, dat men voorzichtig moet zijn met informaties die men soms krijgt. In dit geval is met de moeilijk heden van betrokkene beslist rekening gehouden. Toen echter in 1949 de uitvoering Van de bebouwingsplannen in het Heuvelkwar tier voortgang moesten vinden, is Van de Broek duidelijk op zijn plicht gewezen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1951 | | pagina 436