46
8 FEBRUARI 1951
De heer BRINKERHOF wijst erop, dat hij al meermalen ge
sproken heeft over de noodzaak van het bouwen van arbeiderswo
ningen. Hij onderschat de financiële moeilijkheden niet, doch deze
zullen hier zowel als elders opgelost moeten worden. Waar zou het
naar toe gaan, wanneer de gemeente geen voldoende arbeiders
woningen meer zou bouwen
Er wordt gesproken over 30 arbeiderswoningen, welke door de
particuliere bouwnijverheid worden gebouwd. Kunnen de huren
dezer woningen door arbeidersgezinnen worden opgebracht? Men
moet zich niet neerleggen bij d'e financiële moeilijkheden, want het
gevolg daarvan zou zijn een verhoging der huren voor de arbeiders,
de noodzaak van loonverhogingen en alle consequenties, die daaruit
Voortvloeien.
Spreker ondersteunt het door de heer Van den Eeden gedane
verzoek.
De heer VAN GILS zegt, dat 63% van de gezinnen bestaat uit
ty /3 tot 4/personen,Anaar^daarnaaBt io nog oon flink aantal grotere
t,yi7jrT-|81^yHvj vraagt zich af, of er niet te veel huizen voor kleine
gezinnen worden getouwd, en of het niet mdgelijk zou zijn een iets
kleiner aantal huizen te bouwen, maar dan tevens enkele, die wat
groter zijn en bestemd kunnen worden voor de grotere gezinnen.
1
De heer MOL wijst erop, dat de woningwetwoningen in het alge-
meen gebouwd zijn als arbeiderswoningen: en zij behoren ook door
deze bevolkingsgroep te worden bewoond.
Echter is een aantal gezinnen, dat liever in een andere wijk had
gewoond, en dat ook bereid en in staat is hogere huren te betalen,
noodgedwongen in deze woningwetwoningen ondergebracht. Deze
middenstanders zullen echter kunnen verhuizen naar de nieuwbouw
woningen van de particuliere nijverheid, waardoor ruimte voor
arbeidersgezinnen vrij komt.
Verder wil spreker er nogmaals op aandringen te trachten bij
de woningbouw de woningbouwverenigingen, welke kunnen werken
op grond van de financieringsregeling, in te schakelen, waardoor
waarschijnlijk de financieringsmoeilijkheden voor de gemeente
kunnen worden voorkomen.
De heer KOERTSHUIS meent, dat in de onderhavige kwestie de
financiële nood van de gemeente zal praevaleren boven hetgeen
wenselijk is. De financiële positie van het land en ook van de ge
meente acht spreker zeer zorgelijk, zodat men gedwongen is andere
wegen voor de bevordering der woningbouw in te slaan. Hij vraagt
aa.n de Wethouder van Financiën nadere inlichtingen omtrent de
financieringsmoeilijkheden.
Hij wil er nog op wijzen, dat men niet alleen naar de percentages
van arbeiders- en middenstandswoningen over 1951 moet kijken,
maar deze in het totaal van de afgelopen jaren moet bezien.
Wethouder ROMSOM wil gaarne de Raad enige nadere inlichtin
gen geven omtrent het aantal woningzoekenden. Hij merkt echter
vooraf op, dat de door de heer Van den Eeden genoemde verhou-
dingcijfers van arbeiders- en andere woningen eenzijdig zijn, omdat
deze zich beperkte tot het jaar 1951. Over de periode 1945 tot 1950
zijn deze cijfers respectievelijk 90 en 10%. Indien de suggestie van
Burgemeester en Wethouders wordt gerealiseerd, dan zijn de cijfers
wel ongunstiger, ofschoon toch aanvaardbaar (nl. 76% tegen 24%).
Spreker wil geenszins beweren, dat de woningbouw voor de arbei-