14 NOVEMBER 1951
471
Spreker acht een dergelijke regeling onvoldoende en vraagt ter
zake de nodige stappen te ondernemen.
Antwoord: De Directie der N.V. Nederlandse Spoorwegen te
Utrecht heeft ons bij schrijven d.d. 27 October j.l. medegedeeld,
dat zij beoogt bij de aanstaande Zomerdienstregeling, ingaande 18
Mei 1952, trein 394 DE, 's-Hertogenbosch, vertrek 22.56 uur, ook
op werkdagen van Tilburg naar Roosendaal te doen rijden.
6. Vraag: In de raadsvergadering van 17 Augustus 1951 is
door de heer Kamphuys geklaagd over de toestand, waarin het ten
dele verbrande openluchttheater zich bevindt.
Antwoord: De Commissie, belast met de exploitatie van het
openluchttheater heeft ons bericht, dat de plannen voor de feeste
lijkheden van 1952, haar hebben doen besluiten af te zien van ex
ploitatie gedurende het nu verstreken seizoen. Het openlucht
theater kan n.l. zoals bekend, niet op de destijds daarvoor aange
wezen plaats in stand blijven.
De tijd van voorbereiding' voor het seizoen 1951 werd te kort
geacht om de exploitatie nog mogelijk te maken; de onzekere toe
komst van het theater verminderde bovendien de animo der com
missie voor het vele werk, dat aan het organiseren der exploitatie
is verbonden.
Achteraf bezien behoeft deze gang van zaken niet betreurd te
worden, daar het slechte zomerseizoen 1951 zeer zeker oorzaak
zou zijn geweest van een groot nadelig exploitatiesaldo.
In verband met het herstel van het Valkenberg zullen de restan
ten van het openluchttheater spoedig opgeruimd worden.
RONDVRAAG.
De heer BREKELMANS merkt naar aanleiding van het ant
woord van de Voorzitter op een door de heer Kamphuys in de
raadsvergadering van 17 Aug. 1951 gestelde vraag inzake het
openluchttheater op, dat de exploitatiecommissie in de schoe
nen wordt geschoven niet actief te zijn.
De VOORZITTER antwoordt dit zeker niet te hebben gezegd,
wel, dat de plaats, waar het openluchttheater zich bevindt niet ge
lukkig is. Burgemeester en Wethouders hebben integendeel door
middel van een schrijven uitdrukking gegeven aan het respect voor
het vele, wat de commissie voor het openluchttheater heeft ge
daan. Het zou onjuist geweest zijn na de brand het theater weer
op te bouwen, nu het in verband met de feesten in 1952 toch weer
afgebroken moest worden. Naar zijn mening was het antwoord
niet onaangenaam.
De heer KAMPHUYS zou graag willen weten waar de goederen
van het openluchttheater zijn gebleven.
De VOORZITTER meent, dat deze bij de dienst van Beplantingen
zijn opgeslagen, maar zal op deze vraag in een volgende vergade
ring antwoord geven.
De heer BRINKERHOF wijst op de desolate toestand van de
Ginnekenmarkt doch vooral op die van de pomp. Al is het geen
monumentale pomp, toch is het nog wel de moeite waard ze te
herstellen. Het plaveisel rond de pomp ziet er verschrikkelijk uit,
terwijl de pomp geheel met mos is bezet. Het zou naar sprekers