500
12 DECEMBER 1951
denz begripsbepalingen aan uitvoerende lichamen te delegeren.
In dit concrete geval wil spreker zich echter wel by het gevoelen
van de Raad neerleggen.
De heer WEZENBEEK wil het idee van de heer van Egeraat in
zover steunen, dat de economische noodzaak niet door de betrok
ken Dienst, maar door Burgemeester en Wethouders wordt bezien.
Wethouder ROMSOM antwoordt, dat zulks reeds het geval is.
Elk economisch geval wordt hem, als vertegenwoordiger van het
College, voorgelegd.
De heer VELDKAMP merkt op, dat het hier niet betreft een
bevoegdheid van de Raad maar van Burgemeester en Wethouders.
Zonder verdere bespreking besluit de Raad overeenkom
stig het voorstel.
De heer Brinkerhof wenst geacht te worden te hebben
tegengestemd.
34. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot verkoop van
grond aan de Planciusstraat aan P.K. van Eykelenburg. (Bijlagen
1951, no. 474).
De VOORZITTER wenst dit voorstel alsnog in behandeling te
brengen, aangezien enige spoed vereist is.
Wethouder VAN HOUTEN zegt, dat de Bouwcommissie met de
grondprijs accoord gaat.
Vervolgens deelt hij mede, dat in de vergadering van 14 Nov. j.l.
de Raad besloot zijn besluit van 11 Juli 1951 tot verkoop van grond
aan P. K. van Eijkelenburg in te trekken en terzake een nieuw
besluit te nemen met inachtneming van een prijzendifferentiatie.
Het Prijzenbureau voor Onroerende Goederen heeft zich over deze
differentiatie nog niet uitgesproken.
Morgen zal echter overleg plaatsvinden. De geldgever heeft er
bezwaar tegen, dat de grond onder de ontbindende voorwaarde
wordt gekocht. Deze voorwaarde houdt in, dat, indien de woningen
en de winkels niet binnen twee jaar na de grondoverdracht tot
maaiveldhoogte zijn opgetrokken, de gemeente van rechtswege
weer eigenares wordt van de grond.
Spreker stelt voor deze ontbindende voorwaarde te laten ver
vallen.
Het laten vervallen van deze voorwaarde is niet bezwaarlijk, daal
de bepaling, dat de gebouwen binnen drie jaar geheel gereed moeten
zijn, gehandhaafd blijft.
Indien de bouwer hieraan niet voldoet, dan wordt hem een boete
van l°/oo opgelegd.
Zonder verdere bespreking besluit de Raad overeen
komstig het voorstel.
Bovendien besluit de Raad het raadsbesluit van 14 Nov.
j.l. zodanig te wijzigen, dat de door Wethouder Van
Houten genoemde ontbindende voorwaarde komt te ver
vallen en dat deze transactie ten bate en ten laste komt
van het Grondbedriif.