14 FEBRUARI 1951
67
stel van Mej. Koppelaar te ver, aangezien het te veel geld zal kosten.
De VOORZITTER verzoekt Mej. Koppelaar terzake eerst eens
overleg te plegen met de Dienst van Openbare Werken.
De heer KRAMERS acht zulks niet nodig. Het een en ander lokt
alle woonwagenbewoners naar Breda. Breda is toch geen asyl voor
deze mensen.
De heer VAN SWOL is het hiermede niet eens. Ook deze bewoners
zijn en blijven mensen. Kan de Gemeente iets goeds tot stand bren
gen, dan moet ze dat niet nalaten.
De VOORZITTER zegt toe een onderzoek te zullen doen instellen
naar de kosten van een eenvoudige badgelegenheid.
Zonder vedere bespreking besluit de Raad overeenkomstig
het voorstel met dien verstande, dat een onderzoek inge
steld wordt naar de kosten Van een eenvoudige badgelegen
heid.
6. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot hernieuwde
vaststelling van de d.d. 10 November 1950 vastgestelde verordening,
houdende verbod tot het slachten van slachtdieren elders dan in
het openbaar Slachthuis te Breda. (Bijlagen 1951, no. 42).
De VOORZITTER zegt, dat op dit voorstel een amendement van
de heer Jongbloed is ingekomen.
Wethouder VAN HAPEREN heeft het amendement nog niet kun
nen bestuderen.
In de kring Breda worden jaarlijks 10.000 varkens aan huis ge
slacht. Er zijn diverse boerenzoons, die eveneens huisslachtingen ver
richten. Volgens het amendement van de heer Jongbloed worden
deze zoons uitgeschakeld, zodat hij met dit amendement niet accoord
kan gaan. Spreker meent echter, dat zulks niet de bedoeling van de
heer Jongbloed is.
Hierna leest spreker het amendement voor:
,,Art. 1.
„1. Het is verboden slachtdieren te slachten, elders dan in het
openbaar slachthuis.
„2. Het verbod van alinea 1 geldt niet:
a. voor het slachten van varkens, schapen en geiten, waarvan
het vlees bestemd is voor verbruik door de eigenaar en diens
huisgenoten, in het door de eigienaar bewoonde perceel, mits
deze, c.q. een of meer van diens huisgenoten, niet werkzaam
is in het slagersbedrijf, in een bedrijf ter verduurzaming of
bereiding van vlees of vleeswaren en mits de eigenaar niet
woont in een inrichting of gesticht, uitsluitend of onder meer
bestemd voor het verstrekken van voedsel of waar zulks ge-
regeld geschiedt;
b. ingeval van doden in nood, waaronder hier hetzelfde wordt
verstaan als in art. 3 der vleeskeuringswet S. 1919 No. 592.
,,3. Overtreding van het verbod in alinea 1 wordt gestraft met
hechtenis van ten hoogste 6 dagen of een geldboete van ten
hoogste 2'5 gulden."
De heer JONGBLOED heeft er geen bezwaar tegen de woorden: