116
13 FEBRUARI 1952
van de legers. Hoe zal het onder dergelijke omstandigheden b.v.
gaan met de ravitaillering van de burgerbevolking?
De heer VAN DIESSEN antwoordt, dat men de term mobilisatie
in meer ruime betekenis moet nemen. Hij gelooft, dat zowel de in
lichtingendienst van Nederland als die van andere Europese landen
dusdanig werken, dat een plotselinge overrompeling niet behoeft te
worden gevreesd.
Overigens is het vraagstuk der ravitaillering ook reeds onder de
loupe genomen. Terzake krijgt de Provinciale Voedselcommissaris
de nodige bevoegdheden terwijl in tijden van nood de plaatselijke
bureau-houder ook genoegzame ruimte heeft om de nodige maat
regelen te treffen. Het is de bedoeling van de regering om bepaalde
voedselvoorraden gedecentraliseerd in Nederland op te slaan. Moei
lijkheden, die in 1940 konden ontstaan, zullen in de toekomst ver
meden worden, nu de bescherming burgerbevolking als de vierde
macht voor de landsverdediging is erkend.
De heer JONGBLOED vraagt hoeveel personen er al daadwerke
lijk zijn ingeschakeld.
De heer VAN DIESSEN zegt, dat dit maar een zeer klein aan
tal is. De gehele voorbereiding heeft het stempel gehad, dat ook
op de brieven stond gedrukt: „Kabinet". Terzake zijn ingelicht
het gemeentebestuur, de betrokken hoofden van dienst en een
enkele ambtenaar, alsmede de drie hoofdinstructeurs, die reeds
hun opleiding aan de stafschool ontvingen. Het is dus zo, dat in
deze gemeente de Raad thans als eerste nader wordt ingelicht.
Mettertijd zullen ongeveer 2'600 mensen bij de burgerlijke verdedi
ging van Breda moeten worden ingeschakeld. Het devies van deze
mensen zal echter moeten zijn: burgerzin.
Mejuffrouw KOPPELAAR meent, dat er toch ook bezwaren
kunnen bestaan om alles op de basis van vrijwilligheid te gronden.
Zij herinnert aan de gebeurtenissen van Mei 1940, toen in het cri-
tieke stadium van de evacuatie der stad vele wijk- en blokhoofden
niet present waren. Spreekster vraagt wat op dit terrein thans is
geregeld.
Voorts wijst zij erop, dat de meeste industrieën over behoorlijk
E.H.B.O.-materiaal beschikken. Zal dit voor de bescherming bur
gerbevolking worden gebruikt?
De VOORZITTER zegt, dat de evacuatie niet tot het terrein
van de heer Van Diessen behoort. Terzake komt een aparte pro
vinciale dienst.
De heer VAN DIESSEN merkt op, dat met betrekking tot de
hoofden van dienst een financiële binding in verband met de
werkzaamheden van de bescherming burgerbevolking niet nodig
is. Betrokkenen kennen hun verantwoordelijkheid in deze genoeg.
Ook de wijkhoofden zou spreker niet door een financiële regeling
willen binden, omdat hij meent, dat een dergelijke band nimmer
sterk genoeg zou zijn voor het werk onder de bijzondere moeilijke
omstandigheden. Hij meent, dat de wijkhoofden hun taak moeten
opnemen uit burgerzin en geheel vrijwillig. Slechts dan meent hij
op deze mensen te kunnen vertrouwen.
Wat de E.H.B.O.-posten in de fabrieken betreft, deze moeten