12 MAART 1952 173 Maar ook hij zegt thans het vertrouwen in de Sportraad op. De Sportraad heeft zich onbehoorlijk gedragen. Dat de Sportraad on bekend was met het raadsbesluit, is voor hem een grote vraag, daar door een der leden van de Sportraad is gezegd: „Indien het subsidie door de Raad niet is verleend, dan moeten wij het óók niet verlenen". In de notulen van de betreffende vergadering van de Sportraad staat daarover echter niets. Nu is er door het College namens de Raad aan de Sportraad een brief geschreven. Hij heeft echter bij de stukken geen enkel schrif telijk antwoord aangetroffen, ofschoon dat er bij had behoren te zijn. Dat deze zaak enige vertroebeling in de verhouding tussen de Militaire Autoriteiten en de Raad zou opleveren, kan spreker zich niet indenken. Ook de militairen zijn gezagsdragers evenals de Raad, zodat zij het de gemeenteraad nimmer kwalijk zullen duiden, dat hij thans deze houding aanneemt. De Sportraad behoort te verdwijnen. De heer BREKELMANS wil slechts een enkele opmerking ma ken. Een veroordeling van de Sportraad is ten enemale juist. Het is echter onjuist van deze kwestie een prestigekwestie te maken, daar ze buiten het beleid valt. Zou het niet beter zijn geweest een dergelijk subsidieverzoek naar de Sportraad te verwiizen, aangezien deze tot taak heeft deze tak van cultuur te behandelen. Indien dan de Sportraad aan de cadet ten-roeivereniging een subsidie had gegeven, zou niemand bezwaar hebben gemaakt. Het subsidie is echter aan de Raad gevraagd en geweigerd. Bij het tweede verzoek van de cadetten-roeivereniging dat ge richt was aan de Sportraad, verzocht ze een kleiner subsidie. De Sportraad heeft toch ook tot taak die tak van cultuur te stimu leren,, zodat hij het in deze Sportraad gestelde wantrouwen onjuist vindt. Het zou zeer logisch geweest zijn, indien de Sportraad het subsidieverzoek had behandeld en dat aan deze de beslissing was gelaten of al dan niet subsidie gegeven moest worden. Spreker kan zich dan ook niet scharen achter de leden, die me nen, dat het vertrouwen in de Sportraad opgezegd moet worden. De heer DRION heeft eveneens een afwijkende mening. Hij zou op een ander aspect willen ingaan. Men moet er van uitgaan, dat het subsidie (juist of onjuist) in ieder geval bevoegdelijk is toe gekend. Het ongedaan maken van het besluit van de Sportraad, is dus niet ter zake dienende. Hoe ook dd juridische verhoudingen liggen, dient de overheid evenais ieder privaatrechtelijk persoon zich te houden aan een eenmaal gedane toezegging'. De VOORZITTER wil opmerken, dat do Raad niet moet denken, dat, indien in een brief van de Raad wordt gesproken, het College daarbuiten staat, aangezien de Wethouders ook raadsleden zijn. Dat de Wethouders in dit geval verstoppertje zouden' hebben ge speeld, is onjuist. In de betreffende geheime vergadering heeft spreker het standpunt van het College uiteengezet. Dit standpunt hield in, dat het College de handelwijze van, de Sportraad niet kon goedkeuren. Het heeft dan ook deze handelwijze in tegenwoordig heid van de Voorzitter van de Sportraad afgekeurd. Het is Burgemeester en Wethouders duidelijk, dat de Sportraad op de hoogte geweest moet zijn van het besluit van de Raad; zodat het moeilijk is te spreken van een handeling te goeder trouw. De

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1952 | | pagina 173